De twee gezichten van het kwaad

Met handeling en daad in de morele ruimte, zijn we al behoorlijk op weg richting de moraal. Maar er is nog één tussenstap die we willen zetten. Als we het hebben over daad en moraal, dan hebben we het bijna automatisch ook over goed en kwaad. Want goed en kwaad geven de moraal diepte en inhoud. Goed is wat binnen de moraal blijft, of de moraal zelfs overstijgt op haar eigen terrein. Kwaad is dat waarmee de morele regels op radicale wijze worden overtreden. 

Dat is helder, alleen is niet direct helemaal duidelijk wat het in de praktijk betekent. Er zijn zoveel gezichten van goed en kwaad. Ik zie Gandhi, ik zie Moeder Theresa, Marthin Luther King. Aan de andere kant zie ik de duivel, ik zie misdadigers, ik zie dictators, met als kwaadaardige hoogtepunt Adolf Hitler zelf. Zij vertegenwoordigen goed en kwaad op zeer verschillende en zeer extreme wijzen. Maar juist die extremiteit zorgt ervoor dat het allemaal bar weinig betrekking heeft op mijzelf. Ik sta mijlenver af van die mensen. Ik heb niet hun moed, niet hun vastberadenheid, niet hun zaak om in te geloven, niet hun meedogenloosheid of gewelddadigheid. U moet het maar zeggen als ik het mis heb, maar van u, waarde lezer, vermoed ik hetzelfde. 

Het is dus zaak om dat goede of dat kwade wat dichter bij huis te halen, zodat wij, het gewone voetvolk. ons ermee kunnen identificeren. We moeten weten waar we het precies over hebben in ons eigen leven, zodat we het kunnen herkennen. Om dat te bereiken zal ik hier inzoomen op de overtreding van de moraal, op het kwaad dus. De reden dat ik me op het kwaad richt en niet op het goede, is dat de moraal wordt omkaderd door de overtreding, waardoor we via deze weg een mooi omlijnd beeld krijgen van de moraal. Bovendien is het kwaad veel fotogenieker dan het goede, dat lijkt me evident. En dat is toch ook wat waard. 

De ellende komt van overal

Vanuit mijn intuïtie komt er een vrij helder beeld van het kwaad naar voren. Het kwaad is, zoals reeds gezegd, dat wat de moraal te buiten gaat. Het kwaad is oorlog, geweld, vernietiging. Het kwaad, dat zijn de kampen. Het kwaad is onbegrijpelijk, onbevatbaar, ondoorgrondelijk. Het kwaad slaat de bodem onder ons bestaan vandaan. Dat is wat me voor ogen komt als ik aan het kwaad denk. Maar dat beeld van het kwaad is wederom erg extreem, een extremiteit die ik nauwelijks in mijn leven tegenkom. Om het kwaad in menselijke proportie te kunnen zien, mag ik me dus niet laten meesleuren door de heftige beelden, maar moet ik helder omschrijven wat het kwaad precies is. Om dat te bereiken is het nodig dat ik een duidelijk perspectief neem, waardoor het me onmogelijk wordt om zomaar iets aan te wijzen, zoals de kampen, om vervolgens te beweren dat ze het kwaad belichamen. Daarmee is de kous namelijk niet af. Ik moet dat wat ik aanwijs kunnen verbinden met mensen en met hun werkelijkheden en werelden.  

Laten we daarvoor helemaal bij het begin beginnen. De individuele mens die we als uitgangspunt nemen lijdt en dat lijden noemt ze kwaad. Het eerste wat opvalt aan dat kwaad, is dat ze het kwaad ondergaat. Het kwaad in ons leven komt van buiten en we hebben er over het algemeen weinig invloed op. Tegelijk kunnen we zeggen dat het kwaad in het leven wordt geroepen door onze eigen intelligentie. Dat we het kwaad als kwaad zien, komt doordat we ons een wereld scheppen die we afzetten tegen andere, mogelijke werelden. Met andere woorden, de mens weet dat ze lijdt en ze kent haar eigen sterfelijkheid. Ze herinnert zich namelijk een verleden en ze kan zich een toekomst voorstellen. Daardoor is haar heden niet meer zomaar een gegeven waar ze niet verder bij na hoeft te denken. Het is een situatie die in contrast staat met het verleden en een toekomst. Valt dat contrast in het voordeel uit van het heden, dan is dat goed. Steekt wat er in het heden gebeurt met een mens ellendig af tegen haar verleden en de gedroomde toekomst, dan lijdt ze. Als ze lijdt, is er kwaad. 

Tegelijk is de intelligentie van de mens beperkt. Ze begrijpt over het algemeen maar heel weinig van wat er om haar heen is, dat hebben we intussen begrepen. Ze kan haar omgeving niet overzien en ziet niet welke krachten er allemaal op haar inwerken. Ze kan de oorzaken van haar lijden en daarmee van het kwaad dus niet precies aanwijzen. Ze kan die oorzaken alleen maar veronderstellen, maar ze kent niet de essentie van het kwaad. Door die onwetendheid wordt haar omgeving een onzekere omgeving en gaat er een dreiging uit van alles en iedereen. Zomaar uit het niets kan er iets gebeuren waardoor zij nog verder in ellende wordt gedompeld. De mens leeft dus in een gevaarlijke wereld, waarin het kwaad alomtegenwoordig is. 

Het gevaar komt in de allereerste plaats van natuurkrachten. Dat gevaar werd lange tijd bezworen door allerlei goden en de laatste eeuwen door de christelijke god. Het hoogtepunt daarvan was misschien dat wat Leibniz schreef in zijn Theodizee, waarin hij met redelijke argumenten nog éénmaal het geloof te hulp schiet. Dat heeft God nodig, omdat het bestaan van het kwaad het bestaan van de almachtige goede god dreigt uit te sluiten. Leibnitz wapent het gelovige wereldbeeld tegen het wetenschappelijk denken, waarin alles verklaarbaar wordt, maar waaruit de zin en het doel is verdwenen. In zijn Theodizee laat Leibniz zien dat God voor een optimale verhouding zorgt tussen goede en kwade dingen. Hij voorziet wel alles, maar bepaalt het niet allemaal. Daarbij moet de mens er rekening mee houden dat zij vrijwel niets voorstelt ten opzichte van de hele aardbol en zelfs de hele ruimte met alles wat daarin is. Ten opzichte daarvan, zo goed als het is, stelt je kleine lijden niets voor en dus is het geoorloofd dat er lijden bestaat. Maar van dat geloof zijn wij afgevallen, wat versneld werd toen vlak nadat Leibniz dit had geschreven Lissabon door een aardbeving werd getroffen die de stad met de grond gelijk maakte. Daarbij werd een groot aantal kerkgangers bedolven onder het kerkelijk puin. Hoe zou je dan nog aan een god kunnen geloven!? Als er een almachtige god was, dan moest je zo’n aardbeving wel opvatten als een daad van die god, waardoor die god misdadig wordt. Dan is het beter om er helemaal niet in te geloven. 

In deze tekst geloven we ook zonder die aardbeving niet in een persoonlijke en willende god, wat van dat specifieke kwaad alleen het grondeloze overlaat. Dat grondeloze zou je als kwaad kunnen bestempelen. Dat is het grondeloze waarin Kurtz op gruwelijke manier wegzakt in Heart of Darkness. Het is het contingente, dat wat net zo goed anders had kunnen zijn. Van dat grondeloos oningevulde kun je bang en misselijk worden, je kunt het verafschuwen of wegstoppen. Want ja, je kunt het invullen met kwaad, wat Kurtz doet met zijn schrikbewind in de jungle. Maar daarmee bewijst hij alleen dat die grondeloosheid pas kwaad wordt als het door de mens op een kwade manier wordt vormgegeven. Pas door de mens krijgt het betekenis. Zonder de blik van de mens is er geen kwaad. Of in de woorden van Kojève: ‘Zonder de mens was het zijn stom.’ 

Maar laten we wel wezen, grondeloosheid kun je evengoed invullen met schoonheid. Grondeloosheid is nou eenmaal een feit des levens. Die grondeloosheid is het Zijn. Wij beschouwen die grondeloosheid dan ook als iets waar je een zekere deemoed voor aan de dag kunt leggen, maar wat zelf zeker niet het kwaad is. Het is ons onverschillige god, dat je gewoon kunt accepteren zonder er zo moeilijk over te doen.

Kwaad is iets anders. Als we het over kwaad hebben, dan hebben we het niet over zomaar een gebeuren of zelfs een gebeurtenis. Om een gebeurtenis kwaad te noemen is het voor ons gevoel nodig om daar een kwade macht achter te veronderstellen, waardoor zo’n gebeurtenis in feite een daad wordt. Maar hogere kwade machten staan in deze tekst buiten spel, dus hebben we het hier over mensen en over hun daden die ellende in de hand werken. 

Een daad van kwaad is dus een daad die een directe oorzaak is van of leidt tot geweld, bedreiging, onderdrukking, vernietiging van wat anderen lief is. Het is een daad die zou kunnen leiden tot ellende of een daad waarvan de actor had kunnen weten dat die zou kunnen leiden tot ellende voor anderen. Ellende in welke vorm dan ook. 

Inperken die vrijheid!

Kwaad is dus mensenwerk. We zoeken dat bovendien niet alleen bij anderen, maar ook bij onszelf. We kunnen onderscheid maken tussen wat we goed doen en wat verkeerd gaat, en daar vellen we een moreel oordeel over. We kijken naar onszelf met een wantrouwige blik iets wat je kunt beschouwen als een breuk met de natuur en een breuk met het paradijselijke eeuwige heden. Dat herkennen we in de mythe van de mens in het paradijs. Het is niet ondenkbaar dat de mens in het paradijs technisch gezien gewoon sterfelijk was. Ze wist dat alleen niet. Maar omdat ze het verbod had verbroken, met het eten van een vrucht van een boom die God willekeurig kon aanwijzen als verboden, ging ze naar zichzelf kijken en probeerde ze haar situatie te begrijpen. Zo ontdekte ze dat ze sterfelijk was. Ook ging ze beoordelen wat ze had gedaan, wat ze deed en wat anderen deden. Daarmee kende ze ineens goed en kwaad. Tenminste, daarmee nam ze kennis van goed en kwaad, wat eigenlijk alleen wil zeggen dat ze sindsdien nadenkt over wat ze doet en dat ze weet dat ze het anders had kunnen doen. Daarin bestaat haar vrijheid. 

De oorzaak van het kwaad in de mens is vanaf de Grieken al bij die vrijheid gelegd, zelfs tot aan Leibniz in zijn Theodizee, waarin hij het heeft over een ‘wonderbaarlijke spontaniteit’, met als keerzijde dat je je kan vergissen, falen en je zelfs tegen God kan keren. Omdat je vrij bent, kun je namelijk ook het verkeerde doen. Met de vrijheid heb je de mogelijkheid gekregen kwaad te doen. Of zoals Augustinus het uitdrukte, je hebt de vrijheid je naar God toe te wenden, of je van Hem af te keren. 

Maar dat is wat mij betreft allemaal wat al te makkelijk. Het zou betekenen dat kwaad altijd een keuze is of een falen, wat ik betwijfel. We moeten hierin namelijk opnieuw rekening houden met de tot het uiterste verwarrende werkelijkheid waarin de mens leeft. Ze heeft te maken met de gemeenschap waar ze onderdeel van uitmaakt, de wereld waarmee ze zich ten opzichte van die gemeenschap positioneert, de moraal die er heerst, de individuen die ze tegenkomt en waar ze verbindingen mee aangaat, haar karakter, haar emoties, automatismen, hormonen, noem het allemaal maar op. Terwijl al die factoren een complete chaos om haar heen veroorzaken, moet ze elke dag toch weer handelingen uitvoeren die zomaar daden kunnen worden in de ogen van anderen. In die verwarring is het bijna onmogelijk om altijd maar weer het juiste te doen en het kwaad te vermijden. Ziedaar het grote probleem van de vrijheid. Je wordt in het lijf van een stier losgelaten in een porseleinkast. Het kwaad is een onvermijdelijkheid, wat wat je ook doet, geheid dat je een paar potjes breekt.

Niet alleen jij, maar elk mens is zo’n vrije stier en dus potentieel gevaarlijk, waardoor onze hele omgeving weer extra risicovol wordt. Door de tijden heen zijn er dan ook verschillende mogelijkheden geopperd om het gevaar van de vrije mens wat in te dammen. Dat kan twee kanten opwerken. Je kunt je richten op het neutraliseren van het gevaar dat dreigt vanuit de ander, of je kunt je concentreren op de dreiging die voor anderen uitgaat van je eigen vrijheid. 

Een effectieve manier om het gevaar van de ander in te dammen is het vergaren van macht, zoveel mogelijk macht. Het is hierbij vooral zaak om meer macht te krijgen dan anderen, omdat die ook macht willen tegen de voor hen vijandige omgeving. Macht betekent namelijk dat je de impact van handelingen van anderen kunt minimaliseren en die van jou kunt maximaliseren. Daardoor lijd jij minder. Keerzijde daarvan is dat het bepaald geen evenwichtige oplossing is. Anderen zullen meer te lijden hebben onder wat jij doet. Bij elke beweging die je maakt gaat er meer porselein van anderen aan diggelen. Macht leidt nou eenmaal tot geweld en onderdrukking. Meer macht is dus alleen een oplossing voor jou, het is een oplossing die een dictator van je maakt, het ultieme toonbeeld van kwaad.  

Een andere mogelijkheid om de invloed van anderen te minimaliseren, is je zo weinig mogelijk met hen bemoeien en je dus terug te trekken uit de samenleving. Dat bepleit bijvoorbeeld Rousseau. Hij verafschuwt de ander omdat die het authentieke zelf verstoort, dus wil hij vooral met rust gelaten worden. Schopenhauer wil praktisch gezien hetzelfde, maar in feite ligt zijn oplossing helemaal aan de andere kant van het spectrum. Hij wil namelijk het gevaar voor anderen wegnemen dat ligt besloten in jouw vrijheid. Hij wil dus niet het kwaad in anderen minimaliseren, maar het kwaad in jezelf. Hij heeft het over denken in plaats van doen, waardoor je vanzelfsprekend niet het kwade doet.

Maar zowel Rousseau als Schopenhauer realiseren zich dat het geen reële optie is om jezelf helemaal terug te trekken en niets te doen. Vandaar dat ze een plan B hebben. Ze sluiten zich beide aan bij wat onder andere Plato en Augustinus al hebben bepleit, het oprichten van instituties die houvast bieden aan de mens en haar ego inbinden. Binnen die instituties kan ze zich dan inzetten voor het algemeen nut. 

Een onprettige bijkomstigheid van de toewijding aan een maatschappij is echter weer dat die maatschappij macht moet uitoefenen om te kunnen bestaan. Dus is het geoorloofd dat er geweld wordt gebruikt tegen alles wat buiten die maatschappij valt en zelfs tegen de burgers van de maatschappij die zich niet genoeg conformeren. Het kan zelfs leiden tot een ware heksenjacht, zoals onder andere Robespierre en Mccarthy al te ijverig hebben aangetoond.

Een ander probleem van het onvoorwaardelijke geloof in de maatschappij, is dat we tegelijkertijd oor moeten hebben voor de waarschuwingen dat we niet mogen gaan geloven in onze eigen constructies. Al een paar millennia geleden was het de joodse god zelf die dit met het tweede gebod van ons eiste. Later was het bijvoorbeeld Schelling die ons op het hart drukte dat we onze geest flexibel moeten houden, omdat de rede anders alleen instrumenteel wordt. Dat leidt tot vervreemding van jezelf. 

We moeten sowieso gedegen rekening houden met een neiging van de mens die zich niet makkelijk laat onderdrukken, ook niet in een goed geordende maatschappij. Dat is de wens om anders te zijn. Want alleen wat jou anders maakt dan anderen is werkelijk van waarde. De mens geniet van wat haar positief van anderen onderscheidt. Daar wijst Plato al op, die de zucht naar differentiatie ‘thymos’ noemt. Men wil uitmunten, heeft geldingsdrang, wil zichzelf verheffen, de ander overweldigen. Dat kun je veroordelen omdat het tot geweld kan leiden, maar je kunt het ook aanmoedigen omdat de oorzaak is van individuele expressie. Dat wat aan de regels ontsnapt is juist mooi en het aanzien waard. Volledig opgaan in het instituut is verschrikkelijk. Het is midden in de nacht tijdens een wandeling in een lege straat stilstaan voor een rood stoplicht. De eigen verantwoordelijkheid is verdwenen en helemaal overgegeven aan het koude mechanisme van de maatschappij. 

Als we het probleem van de vrijheid willen oplossen varen we dus tussen Scylla en Charybdis. Aan de ene kant dreigt totale focus op onszelf waardoor we de aansluiting met de samenleving kwijtraken, aan de andere kant loert de verstarring en verstoktheid die identificering met een construct met zich meebrengt en waardoor we onszelf verliezen in wat we voor waar houden. 

We zijn nou eenmaal vrij

De vrijheid van de mens vormt een gevaar, dat zal ik niet ontkennen. De mens wil zichzelf uitdrukken en door de onhandigheid waarmee ze dat doet, komen anderen onontkoombaar in de knel. Maar uit de kleine en onvolledige opsomming van de pogingen om de vrijheid in te dammen blijkt overduidelijk dat dat helemaal niet wenselijk is. Ten eerste omdat we die expressie een waarde kunnen toekennen die kan opwegen tegen het lijden dat ze veroorzaakt. Bovendien zijn de pogingen om de vrijheid te beknotten ook weer uitingen van diezelfde vrijheid. Allemaal verstoren ze het evenwicht tussen mensen en veroorzaken dus lijden. 

Daarnaast hoeven ons helemaal niet alleen te focussen op het gevaar. We moeten ook erkennen dat vrijheid je niet alleen de mogelijkheid geeft om verkeerd te handelen. Kant brengt al te berde dat vrijheid vooral betekent dat je de mogelijkheid hebt om moreel te handelen. Dat is de keerzijde van de medaille. 

We zullen simpelweg met het voldongen feit moeten leren leven dat we vrij zijn. Samen met het andere feit des levens, het onontwarbare netwerk van werkelijkheid, wereld, Zelf, samenleving, de Ander, zorgt dat ervoor dat we eigenlijk blind handelen. Daardoor kan het inderdaad voorkomen dat onze handelingen zomaar ineens daden worden, zonder dat we daar zelf erg in hebben. Dat is niet te beteugelen, want hoe je dat ook probeert, je ziet altijd iets over het hoofd waardoor er toch weer lijden ontstaat. 

Je zou kunnen zeggen dat daden die lijden veroorzaken het kwaad vertegenwoordigen, maar nu zou toch wel duidelijk moeten zijn dat er daarbij veelal geen kwaadaardigheid in het spel is. Het komt eerder voort uit naïviteit, domheid, onopmerkzaamheid en onvoldoende kennis. Wat ons natuurlijk direct brengt bij een andere oplossing die voor het probleem van het kwaad is gegeven, die van de Verlichting.

Gebrek aan rede

In de verlichting werd kwaad gezien als het gebrek aan rede. Er werd zelfs geloofd dat als de rede de overhand zou nemen, dat het kwaad dan ook zou uitsterven. Wat een hopeloze optimisten waren die verlichtingsdenkers toch ook, je moet er bijna van lachen. Het is iets waar Bieri in zijn boek over de vrije wil ook nog een beetje last van heeft, al geeft die aan het slot toch toe dat het allemaal utopie is wat hij najaagt. 

Als we het over de verlichting hebben, dan hebben we het natuurlijk over Kant, want die wordt als het hoogtepunt ervan gezien. Zoals we al zagen vond hij dat de mens de vrijheid heeft het goede te doen, en hij heeft ook de beste aanwijzing gegeven waarmee de mens kan uitvinden wat nou het goede is om te doen, zodat ze zo min mogelijk porselein omstoot als ze beweegt. Dat is het categorisch imperatief, volgens Kant een probaat middel tegen het kwaad. 

Het categorisch imperatief is natuurlijk een onderwerp waar je boeken over kunt volschrijven, maar dat past niet in het kader van deze tekst. Ik zal het dus kort en schematisch proberen te houden. Een imperatief, om te beginnen, is een leidend principe bij wat je moet doen. Zo is bijvoorbeeld het imperatief van Nietzsche dat je het ogenblik zo moet leven dat je zonder afschuw kunt wensen dat het terugkeert. Het categorisch imperatief van Kant daarentegen, stelt dat je je, elke keer als je een morele keuze maakt, zou moeten afvragen of die keuze een algemene wet kan worden. Dat wil dus niet zeggen dat je je moet afvragen of je wilt dat met jou wordt gedaan wat je nu ook een ander gaat doen, maar of de manier waarop jij je daden legitimeert voor iedereen zou kunnen gelden. 

Om het bekende voorbeeld van Kant te geven: Je hebt wanhopig geld nodig. Dat geld wil je lenen, maar je weet maar al te goed dat je deze schuld nooit zult kunnen aflossen. Tegelijk weet je dat je het geld alleen zult krijgen als je plechtig belooft dat je alles tot de laatste cent terug betaalt. Je zit dus met de morele afweging tussen aan de ene kant vragen en liegen, waardoor de kans bestaat dat je het broodnodige geld krijgt, en aan de andere kant vragen en eerlijk opbiechten dat je het nooit zult teruggeven, waardoor je met lege handen komt te staan. 

Het categorisch imperatief vertelt je duidelijk dat je in deze niet mag liegen. Want als je liegt, parasiteer je op de moraal. Als namelijk iedereen geld zou lenen zonder de intentie het terug te betalen, zou al snel niemand je meer geld uitlenen. Het risico dat ze het niet terugkrijgen wordt dan simpelweg te groot omdat de belofte niet meer te vertrouwen is. Ook de mensen die wel de intentie hebben het terug te betalen worden dan niet meer geloofd en het hele stelsel van geld lenen stort in elkaar. Daaruit blijkt dat er een logische tegenspraak ontstaat als je zou willen dat iedereen hetzelfde deed als jij. Zo kun je logisch beredeneren of je iets mag doen of niet. Daarnaast kun je bij jezelf onderzoeken of je iemand alleen gebruikt als middel, wat volgens Kant zo ongeveer dezelfde uitkomst heeft.

Dat klinkt heel redelijk en objectief, maar ik heb er toch grote twijfels bij. Het gaat in mijn ogen voorbij aan het feit dat morele systemen een sterke interne logica hebben. Die interne logica kan nooit worden uitgedaagd door het categorisch imperatief, waardoor het categorisch imperatief mensen in hun morele systeem gevangen houdt. Terwijl zo’n moreel systeem misschien toch echt aan vervanging toe is. Dat zal ik illustreren met een aantal voorbeelden. 

Om nog even in de Verlichting te blijven, nemen we eerst het morele systeem van Markies de Sade, die met zijn ijzersterke logica diezelfde Verlichting te kakken zet. Voor hem is het kwaad de gelegenheid niet te baat nemen om te genieten. Hij verheft de seksuele lust tot het hoogste heilige goed en die lust kun je zo hoog mogelijk opzwepen door zo veel mogelijk mensen zo gruwelijk mogelijk te pijnigen. Als je het op het categorisch imperatief laat aankomen, kun je als libertijn nooit een leuk boerenmeisje laten lopen omdat ze het zo aardig vraagt. Want als iedereen zo lankmoedig gaat zitten wezen, is er voor je het weet geen genot meer mogelijk. De boerenmeid laten lopen ontheiligt de wereld! Dus pak je haar beet en penetreert haar in haar oogkas terwijl je tegelijk tergend langzaam haar rechterborst afsnijdt. Dat gebiedt het categorisch imperatief! 

Dichter bij huis wordt het een streng gelovige moeder door het categorisch imperatief onmogelijk gemaakt om haar dochter, die voorzichtig als lesbisch uit de kast probeert te komen, een hand boven het hoofd te houden. Die moeder zal haar dochter moeten verstoten, hoe pijnlijk dat ook is voor alle betrokkenen. Want als iedereen maar daden goedpraat van mensen die tegen de wetten van God ingaan, alleen maar omdat het hen privé beter uitkomt, dan schaadt dat het vertrouwen van God in de mens. Bovendien moet ze haar man ervoor bedriegen en dat bedreigt het gezin. Het gezin, met de man aan het hoofd, is in haar morele wereld heilig. En als elke vrouw zo handelt en uitzonderingen gaat maken omdat het toevallig om hun eigen kroost gaat, dan verdwijnt het vertrouwen van rechtschapen mannen in hun vrouwen. Daarmee valt het vertrouwen in de hoeksteen weg.  Dus verbergt de moeder haar tranen en wendt zich af van haar dochter, die daardoor een trauma oploopt voor het leven.   

Tot slot maakte het categorisch imperatief in Nazi Duitsland het mensen onmogelijk om joodse vrienden te helpen. Want als iedereen zomaar joden zou gaan helpen, dan zou er verdorie niets terechtkomen van de eindoplossing! Het zou al helemaal uitgesloten zijn om een hooggeplaatste Nationaal Socialist uit de kennissenkring te gebruiken om een pas voor je joodse vriend te regelen. Je zou die Nazi alleen als middel beschouwen, niet als onderdeel van het doel. Als je wat dit betreft een uitzondering maakt voor jezelf, ondergraaf je het hele vertrouwen in het systeem. Niemand zou meer iets voor een keurige mede-Nazi doen. Dat zou het glorieuze Derde Rijk van binnenuit ten val brengen en in zo’n wereld wil je niet leven. Het categorisch imperatief in Nazi Duitsland gebiedt jou nog je eigen man aan te geven!

Er zijn zelfs kanttekeningen te plaatsen bij het leen-voorbeeld van Kant zelf, zeker als je dat doortrekt naar de huidige bankenwereld. Want we weten intussen maar al te goed dat die wereld een sterke interne logica heeft, die niet noodzakelijk aansluit bij wat er in de rest van de samenleving geldt.  

Zo wordt duidelijk dat het categorisch imperatief mensen helemaal vastzet in de heersende moraal, terwijl je met uitzonderingen maken voor jezelf juist kunt onderzoeken of de heersende moraal wel helemaal in orde is. Een Nazi die gaat flirten met het redden van een joodse vriend, geeft zichzelf de ruimte om vervolgens tot de conclusie te komen dat alle joden gewone mensen zijn die gered zouden moeten worden. De tegenspraak die dat oproept met de heersende moraal kan haar vervolgens dwingen om de hele Nazi-ideologie te bevragen. Waarna haar ook duidelijk wordt dat ze die hooggeplaatste partijbons wel degelijk als middel mag gebruiken voor haar doel, want sommige doelen heiligen de middelen. 

Het probleem met het categorisch imperatief is dat het uitgaat van een absolute, door God gegeven universele moraal. Dat is de stem van God die we in ons geweten horen. Die hoeft niet bevraagd te worden. Maar als je er vanuit gaat dat die goddelijke moraal niet bestaat, dan kun je het categorisch imperatief voor het karretje van elke moraal spannen, hoe walchelijk die ook is. De voorbeelden laten dus al te pijnlijk zien dat de rede helemaal geen houvast biedt, omdat de rede altijd afhangt van de premissen waar je vanuit gaat. Die premissen zijn bij iedereen anders. Ieder begint met eigen vooraannames en met de rede komt ze dan keurig uit bij de uitkomst die in dat straatje past. De rede is alleen een gereedschap, en zoals je een hamer zowel kunt gebruiken voor het vastspijkeren van een plank als voor het inslaan van een stel hersenen, zo zal ook de rede niet klagen als je haar inzet voor het goedpraten van moord en martelpraktijken. Voor de rede zelf bestaat het kwaad helemaal niet.

Slechte mensen

Het lukt ons dus niet om zo met onze vrijheid om te gaan dat het kwaad wordt uitgebannen. Het is een soort Wack-a-mole, sla je het kwaad aan de ene kant op de kop, dan steekt het aan de andere kant de kop boven de grond. Daarnaast moet ik bekennen dat het me niet lukt om het lijden onlosmakelijk vast te maken aan kwaadaardigheid. Want terwijl we het hebben over manieren om het kwaad in onszelf te bestrijden – wat niet lukt – hebben we het als vanzelfsprekend over welwillende mensen. Anders zouden ze de moeite niet nemen om proberen het goede te doen. Als ik het kwaad zoek moet ik hen misschien maar loslaten, en het zoeken bij slechte mensen, mensen die daarin anders zijn dan u en ik. 

Voor Kant is iemand slecht als ze de eigenliefde tot het hoogste principe maakt van haar handelen. Zo iemand reduceert een ander mens tot een middel voor het bereiken van haar eigen doeleinden. Ze bedreigt en gebruikt andere mensen. Ze buit ze uit, mishandelt ze, of doodt ze zelfs. Kwaad is dus egoïstische zelfhandhaving in plaats van de het centraal stellen van een gemeenschappelijk leven. Het kwaad is voor Kant dus zo ongeveer alles wat iemand als Markies de Sade juist verheerlijkt. 

Maar in alle eerlijkheid, hoe vaak komen we iemand tegen die alleen de eigenliefde als leidend principe heeft? Zelf ben ik nog nooit zo’n mens tegengekomen. Ik heb veel eikels gezien, zeurkousen, zanikers, hufters, soms een klootzak, maar nooit een slecht mens. We komen ze regelmatig tegen in hollywoodfilms en slechte romans. Daarin zijn het slechteriken die aan het eind op gruwelijke wijze om het leven komen door de hand van de held, niet voor ze nog één keer zijn opgestaan uit een vrijwel zekere dood. Maar dat zijn zonder uitzondering versimpelingen van het echte leven. Eigenlijk zijn het klassieke duivels die regelrecht uit het manicheïstische wereldbeeld zijn gestapt. Ze maken het kwaad tastbaar en voelbaar, zodat het overwonnen kan worden. Want als het kwaad overwonnen is, gaat de mens vredig slapen. Maar in het dagelijks leven bestaan er geen duivels om te overwinnen. Die voorstelling van zaken heeft volstrekt geen enkele betrekking op mij, terwijl lijden wel degelijk reëel is, in allerlei gradaties. 

Natuurlijk kennen we wel echte slechte mensen, bijvoorbeeld uit de geschiedenis en we kunnen er zelfs aanwijzen in de huidige wereld. Kijk maar naar Assad, die is slecht. Pol Pot was slecht, Stalin. En Hitler natuurlijk, dat is de slechtste van allemaal. Mensen als zij leiden naar het echte kwaad, dat iedereen kent, vatbommen en gifgasaanvallen op woonwijken, de killing fields, de goelagarchipel en het ultieme kwaad: Auschwitz. 

Maar ook die mensen zijn vanuit ons perspectief in feite geen mensen meer. Zonder uitzondering zijn het ééndimensionale duivels geworden, over wie we op geen enkele manier meer genuanceerd kunnen denken. We kunnen ze alleen apart zetten als door en door slecht. We kunnen ze verafschuwen. Maar afschuw brengt ons niet dichter bij het kwaad, het maakt het alleen maar onbereikbaar.

Het kwaad in mezelf

We kunnen het kwaad dus in het algemeen beschouwen, maar als we het willen verbinden aan echte mensen, dan ontglipt het ons. Laat staan dat we het op onszelf kunnen projecteren. Toch is dat wat we willen. We willen onze eigen verhouding met het kwaad ontdekken. 

Op één of andere manier moet ik ervoor kunnen zorgen dat het kwaad binnen de proporties van mijn eigen leven past. Dat doet het kwaad van de kampen bijvoorbeeld niet, net als het lijden in de kampen op geen enkele manier binnen mijn proporties blijft. Dat lijden staat in feite veel te ver van ons bed. We moeten toegeven dat we nooit ook maar enigszins zullen kunnen bevatten hoe het was om in Auschwitz te zitten. We kunnen de omvang van de misdaad op ons laten inwerken, we kunnen de interviews van Shoah kijken, literatuur erover lezen, maar het werkelijke lijden moeten we toch aan de slachtoffers overlaten. Hetzelfde geldt voor het kwaad. We zullen zelf hoogstwaarschijnlijk nooit een moord plegen, we zullen geen moord laten plegen en al helemaal geen massamoord. We kunnen het ons niet indenken. 

Maar hoe kan het dan dat het toch is gebeurd!? Want de kampen waren wel degelijk mensenwerk, waardoor dat kwaad onvermijdelijk betrekking heeft op mij, en door mij op u, waarde lezer! Want ook wij zijn mensen. Dus is dat kwaad in ons te vinden. Het zit ergens in mijn kwaad van alledag, dat ontsnapt aan het kwaadaardige. Het zit ergens verstopt tussen mijn foute beslissingen, beslissingen gebaseerd op boosheid, geilheid, koppigheid, ijdelheid, jaloezie, hebzucht, luiheid, niets menselijks is mij vreemd. Het zit er, ook al kan ik mijzelf geen slecht mens noemen, vanwege andere beslissingen die zijn gebaseerd op meelevendheid, en vanwege de wroeging en de schaamte die ik voel. Die te groot zijn voor werkelijke kwaadaardigheid. Datzelfde zie ik in de mensen om me heen. Ze zijn niet slecht, al kunnen ze soms ontzettend bot, stom en hufterig zijn. Toch moet ik begrijpen hoe het simpele dagelijkse kwaad, dat niet eens kwaad mag heten, kan leiden tot de kampen.  

Het lijkt vrijwel onmogelijk om gewone mensen, zoals u en ik, te verbinden aan de killing fields, aan martelingen, aan Auschwitz. Maar ik ga het toch proberen en daarvoor neem ik een omweg. Ik ga iemand bekijken die heeft meegewerkt aan het kwaad. Aanwijsbaar, maar die ineens toch een gezicht kreeg dat niet duivels was. Zo hoop ik concreet te maken dat ook wij ons niet veilig moeten voelen voor een schijnbaar onbereikbaar kwaad.

Het kwaad in iemand als ik

Ik probeer het kwaad dichterbij te brengen aan de hand van een bekende zaak, die van Dirk Siebe, de enige Nederlandse SS’er die we collectief bij zijn voornaam kenden, in 2012. Dirk Siebe, misschien weet u het nog, was namelijk de oudoom van Auke de Leeuw, die een gedicht over hem had geschreven dat hij wilde voorlezen op de Nationale Dodenherdenking. 

“Mijn naam is Auke Siebe Dirk. Ik ben vernoemd naar mijn oudoom Dirk Siebe. Een jongen die een verkeerde keuze heeft gemaakt. Koos voor een verkeerd leger. Met verkeerde idealen. Vluchtte voor de armoede. Hoopte op een beter leven. Geen weg meer terug. Als een keuze is gemaakt. Alleen een weg vooruit. Die hij niet ontlopen kan. Vechtend tegen Russen. Angst om zelf dood te gaan. Denkend aan thuis. Waar Dirk z’n toekomst nog beginnen moet. Zijn moeder is verscheurd door de oorlog. Mama van elf kinderen, waarvan vier in het verzet zitten. En een vechtend aan het oostfront. Alle elf had ze even lief. Dirk Siebe kwam nooit meer thuis. Mijn naam is Auke Siebe Dirk. Ik ben vernoemd naar Dirk Siebe. Omdat ook Dirk Siebe niet vergeten mag worden.”

Auke kreeg uiteindelijk geen toestemming om zijn gedicht ook daadwerkelijk voor te lezen tijdens de ceremonie. Dat was in mijn ogen volkomen terecht, omdat Dirk Siebe in het gedicht alleen als slachtoffer wordt voorgesteld, terwijl hij is omgekomen aan het oostfront waar hij ongetwijfeld dader is geweest. Daar wordt in het gedicht, ook heel begrijpelijk, volkomen aan voorbij gegaan. 

Toch is Dirk Siebe iemand waarin we ons zouden kunnen verplaatsen, de Dirk Siebe van voordat hij naar het oostfront ging en zelfs voordat hij zich bij de SS aanmeldde. We voelen even de armoede, de eenzaamheid, de verwarrende tijd, de aantrekkingskracht van marcheren, uniformen, heroïek, kameraadschap en elke dag een warme maaltijd. 

Natuurlijk zouden we onszelf dit begrip kunnen ontzeggen door te veel te letten op onze kennis achteraf, want wij kijken de koe in de kont. Bovendien willen wij graag van onszelf denken dat we zonder blikken of blozen in het verzet waren gegaan, ook al deden we het in onze broek van angst. We delen onszelf graag in bij de goede kant van de geschiedenis. We willen onszelf op geen enkele manier associëren met het Kwaad. 

Maar met Dirk Siebe hoeft dat ook niet. We tonen slechts begrip voor een mens, zoals u en ik, die blind beslissingen neemt, op basis van toevalligheden, inwisselbare meningen en inzichten. Dirk Siebe is heus niet met slechte bedoelingen het avontuur ingestapt. Hij zag daarin simpelweg een manier om aan de armoede te ontsnappen en die greep hij, zonder zich te realiseren wat dat precies inhield. Alle gebeurtenissen daarna en zijn eventuele wandaden in Rusland, liggen, zoals het gedicht al zegt, op een pad waarvan er geen weg terug was. Dat is namelijk een pad van een onherroepelijke vervaging en verandering van de moraal. Het is een pad waarop Dirk Siebe is gedrild en gehersenspoeld, waarop hij zich verbonden heeft met kameraden in een eenheid, waarop een vijandbeeld is ontstaan dat met elke gruwel die hij meemaakte angstaanjagender werd, tot elke essentie van persoon uit die vijand was verdwenen. 

Op dat pad kunnen wij hem niet meer volgen, net zomin als we de slachtoffers van de Shoah kunnen volgen naar de kampen. Maar het is en blijft mijn overtuiging dat mensen geen monsters worden door hun daden. Mensen blijven gewoon mensen, zoals u en ik, wat voor monsterlijks ze ook op hun kerfstok hebben. Hierbij roep ik onder andere Hannah Arendt in gedachten, die in haar boek Eichmann in Jeruzalem concludeert dat Eichmann een beangstigend normale man was. Waarmee ze overigens allerminst aanvecht dat hij de doodstraf verdient, ze geeft hem alleen zijn menselijkheid terug. Daarnaast oppert ze dat kwaad meer met gedachteloosheid te maken heeft dan met inherente slechtheid. De droevige waarheid is volgens haar dat het meeste kwaad bedreven wordt door mensen die nooit uitdrukkelijk beslist hebben om slecht of goed te zijn of te doen. (Denken, p. 229) Ik denk dat ze daar gelijk in heeft. Dirk Siebe heeft ook heus niet besloten bij de SS te gaan omdat hij nu eens lekker Joden wilde gaan vermoorden en Russische vrouwen verkrachten. Hij ging ongetwijfeld vanwege heel banale redenen in dat leger. Als het op zijn wil aankomt, kunnen we hem dus eigenlijk alleen naïviteit en onnozelheid in de schoenen schuiven. 

Dit wil overigens niet zeggen dat Dirk Siebe niet verantwoordelijk is voor zijn daden. Voor zijn daden is hij verantwoordelijk en niemand anders. Daarom kon het gedicht van Auke de Leeuw niet worden voorgelezen, omdat we met een dader te maken hebben. Maar toch heeft Auke er misschien gelijk in dat ook daders niet vergeten mogen worden, al verdienen ze een andere aanpak. Zo zou het in mijn ogen helemaal geen slecht idee zijn om op de dag van onze Nationale Dodenherdenking, op 4 mei, aandacht te besteden aan de Nederlandse daders, die er door de tijd heen natuurlijk veel zijn geweest. Niet alleen in de oorlog, maar ook bijvoorbeeld in de politionele acties in Nederlands Indië. En nog vóór die tijd, in het koloniale tijdperk en ten tijde van de slavenhandel, om maar wat bekende voorbeelden te noemen.  

Wat ik bedoel wordt enigszins aanschouwelijk gemaakt in de documentaire India’s daughter (vanaf 45:40) over een groepsverkrachting in India die veel protest heeft opgeroepen. De emotionele vader van de verkrachte en vermoorde vrouw veroordeelt de moordenaars als duivels! In zijn verdriet is dat heel begrijpelijk, maar een advocaat van het hooggerechtshof, mede-auteur van het Verma rapport, heeft wat mij betreft een helderder kijk op de zaak. Hij zegt dat je als samenleving de verantwoordelijkheid voor deze mannen op je moet nemen. “Het zijn onze eigen mannen, ze zijn van ons”, zegt hij. En daarmee bedekt hij het probleem niet met de mantel der liefde, hij maakt het zelfs groter en urgenter. Die mannen zijn helemaal geen monsters of duivels. Als het monsters of duivels waren, dan kon je het probleem oplossen door hen te bevechten en uit de weg te ruimen. Maar het probleem is nou juist dat het doorsnee Indiase mannen zijn, die gedachteloos aannemen wat hen met de paplepel is ingegoten. Dat laat zien dat het een probleem is waarvan de hele Indiase maatschappij doortrokken is en waarvoor iedereen verantwoordelijk is.

Daders zijn dus geen slechte mensen. Het zijn gewone mensen die misleid worden, vergissingen maken, branie schoppen en niet begrijpen wat ze doen. Dat is toe te passen op daders van allerlei allooi en dus ook op de daders uit de oorlog, wat ons terugbrengt bij onze Nationale Dodenherdenking. 

Op 4 mei herdenken wij als Nederlands volk alle Nederlandse oorlogsslachtoffers sinds 1940. Die algemene omschrijving sluit Dirk Siebe en zijn kameraden alvast niet uit. Toch herdenken we hen niet, omdat ze tot een groep mensen behoorden die de meest onmenselijke gruweldaden heeft begaan in een vreemd leger. Precies daarom denk ik ook zeker niet dat we hen moeten eren met een krans. Maar dat wil niet zeggen dat we hen niet moeten herdenken.

Laten we eens kijken wat herdenken precies is, want daarover bestaat veel verwarring. De omschrijvingen die ik heb gevonden lopen uiteen. De een zegt dat herdenken het eren van de doden is, omdat hun hun eer is ontnomen. Er wordt ook wel gezegd dat herdenken het in herinnering roepen van de doden is en die herinnering levend houden. Een breed gedragen definitie, die ook goed aansluit bij 4 mei, is verder het officieel en plechtig denken aan iets of iemand in het verleden.

Op alle drie valt het een en ander af te dingen. De eerste definitie is alleen al te nauw omdat we ook mensen kunnen herdenken wiens eer hun niet ontnomen is, denk bijvoorbeeld aan gesneuvelde soldaten. Bovendien, vertel me eerst maar eens wat eer precies is. De tweede is naar mijn smaak te ruim, omdat je de herinnering aan doden ook levend kunt houden zonder hen expliciet te herdenken. De laatste klinkt het meest passend, vandaar ook dat je die het snelst vindt op internet. Alleen hebben we er weinig aan als we erachter willen komen wat de grond van herdenken is, omdat het, op de keeper beschouwd, slechts een beschrijving is van wat er gebeurt. Waarom we herdenken zit niet bij de definitie inbegrepen. Daarom wil ik hier een algemene definitie voorstellen waar we wel iets aan hebben:

Herdenken is het erkennen van en expliciet uitdrukking geven aan je band met iets of iemand uit het verleden.

Dat kan in je eentje, maar ook openlijk en gezamenlijk, officieel en plechtig, waardoor het een Herdenking wordt. De grond van de herdenking is onze band met het verleden, die allerlei vormen kan aannemen. Met deze definitie in de hand kunnen we Dirk Siebe wel degelijk herdenken, en met Hannah Arendt en de uitspraak van de Indiase advocaat in gedachten wordt ook nog eens het nut daarvan benadrukt.

Allereerst moeten we erkennen dat Dirk Siebe een Nederlands oorlogsslachtoffer is, ook al vocht hij mee in een buitenlands leger. We moeten erkennen dat hij een van ons was. Hij is uit onze maatschappij voortgekomen, en daardoor hebben we een onontkenbare band met hem. Verder was hij geen monster of duivel, maar een gewoon mens zoals wij, die een verkeerde keuze maakte. Door uitdrukking te geven aan onze band met hem, zonder daarbij de ogen te sluiten voor wat hij heeft gedaan, drukken we onszelf met onze neus op het feit dat wij, net als Dirk Siebe gewone mensen, in dezelfde situatie die verkeerde keuze even makkelijk hadden kunnen maken. Want waarom zouden wij daarin anders zijn dan hij?

We zijn niet anders dan Dirk Siebe, ook al herdenken we nu alleen lijdende en heldhaftige slachtoffers. Maar die eenzijdige manier van herdenken werkt alleen identificatie in de hand met die slachtoffers en helden. Daarmee maken we het onszelf veel te gemakkelijk, omdat herdenken op die manier geen enkel gewetensconflict veroorzaakt. Identificatie met Dirk Siebe doet dat wel; het plaatst ons aan de meest foute kant van de geschiedenis, aan het oostfront met al zijn gruwelijkheden. Misschien zelfs in de kampen! Die identificatie is moeilijk en pijnlijk. Maar die leert ons wel iets over onszelf en over waar we toe in staat zijn. 

Ook al zouden we dat liever niet weten, het is belangrijk dat we dat leren. Want als we Dirk Siebe volgen, dan volgen we een mens, die een simpele keuze maakt in een ingewikkelde omgeving. Daarna slaat het leven toe. Hij wordt ingekwartierd bij andere mensen, die kameraden worden. Samen gaan ze op een avontuur dat een ware hel blijkt te zijn. En als je in een hel leeft, wordt je moraal flexibel. Die verandert drastisch en dus zijn ook je daden niet meer te beschrijven in relatie tot de moraal die wij hanteren voor onszelf en de mensen om ons heen. Dirk Siebe raakt daardoor voor ons uit zicht, terwijl wij in onze leunstoel pijp zitten te roken. We kunnen hem niet meer begrijpen, maar dat wil allerminst zeggen dat wij dat pad zelf niet ingeslagen hadden kunnen hebben en evenmin dat we het dan niet tot het gruwelijke einde toe hadden uitgelopen. 

We moeten namelijk steeds maar weer tegen onszelf herhalen dat het kwaad niet is gescheiden van het goede door manicheïstisch dualisme. Het kwaad is geen complot van de duivel. Het kwaad, als we dat alleen in menselijke daden willen zien, wordt veroorzaakt door simpele verkeerde beslissingen die je op een glijdende schaal zetten. Met een beetje pech worden je handelingen door de geschiedenis vervolgens uitvergroot, waardoor ze kunnen uitgroeien tot daden van monsterlijke proporties. Allemaal door louter toeval, verkeerde vrienden op het verkeerde moment, een heftige levensfase waar je in elke andere tijd geruisloos doorheen gekomen was. Dan kom je ineens aan de verkeerde kant van die geschiedenis terecht, zoals Dirk Siebe aan de kant kwam te staan van het ultieme kwaad. Maar dat wil niet zeggen dat hij een slecht mens was. Hij is zoals u en ik, en daarvan zouden wij ons bewust moeten zijn.   

Dat is het pijnlijke element dat ik zou willen terugzien in onze Nationale Dodenherdenking; geen enkele andere dag kan deze impact dragen. Door Dirk Siebe te herdenken als een van ons, nemen we de verantwoordelijkheid op ons voor zijn daden, omdat ook wij die hadden kunnen plegen als het toeval ons slecht gezind was geweest. Het is arrogantie en struisvogelpolitiek als we zeggen dat we in het verzet waren gegaan. Van eenieder is het arrogantie als ze zegt dat ze met geen mogelijkheid de keus van Dirk Siebe had kunnen maken. Eens per jaar brengen we onszelf zo in verwarring en worden we heel even gedwongen om onze gedachteloosheid af te leggen. Ik hoop van harte dat we daardoor makkelijker zullen beslissen om niet in de voetsporen van Dirk Siebe te treden. Dat is iets om voor uit te kijken, want blijkbaar ben je dader voor je er erg in hebt.

Niet mijn moraal

Door me te identificeren en verbonden te voelen met Dirk Siebe kan ik aan de ene kant geen kwaadaardigheid meer zien in hem zelf, ook al vertegenwoordigde hij het ultieme kwaad en liet hij zich erdoor meeslepen. Hij wordt evengoed slachtoffer, zoals al die anderen die vermorzeld zijn in de draaikolk van gebeurtenissen in de vorige eeuw. Aan de andere kant heb ik in hem het werkelijke kwaad in mezelf gevonden, tussen al dat kwaad van alledag dat geen kwaad heten mag. Tot mijn ontzetting maakt dat het gevaar dat ik in zijn voetsporen treed voor mij tastbaar. Het betekent dat het kwaad in mijzelf banaal is. Het is gereduceerd tot wat toevallige slechte beslissingen die ik op het moment van de beslissing helemaal niet herken als goed of slecht. Er zit geen kwade intentie achter, maar de gevolgen zijn desastreus. 

Het kwaad is dus werkelijk en zit in ons, maar blijkbaar kunnen we kwaad vanuit menselijk perspectief helemaal niet als kwaad beschrijven. Zo gauw we dat doen, wordt het al te menselijk en is het niet kwaadaardig meer. Het kwaad kan niet kan gedijen in onze eigen nabijheid. Als we het zien is het buiten ons. Dan is het een beeld dat alleen uit grote grove lijnen bestaat, een beeld dat we eigenlijk niet in detail kunnen beschrijven. We begrijpen het niet. Het is menselijk handelen dat verre van ons ligt. Het is helemaal losgeslagen van de moraal. 

Losgeslagen van ónze moraal, welteverstaan. Want we kunnen dat kwaad als duivels wegzetten, maar dan insinueren we dat het helemaal geen betrekking heeft op wat voor moraal dan ook. En dat is niet juist.

Het kwaad zit in lijden veroorzakende handelingen die voortkomen uit een andere moraal. Die andere moraal kan er een zijn van onderlinge kameraadschap waar wij buiten staan, het kan er een zijn van eergevoel dat wij niet voelen, preutsheid waar wij ons gedachteloos overheen zetten, maar bijvoorbeeld ook een moraal die de eigen hebzucht vergoelijkt of zelfs verheerlijkt, die macht als hoogste goed ziet, of misschien vrijheid. Wie weet komt die andere moraal voort uit eerbied en angst voor goden die wij niet meer kennen, waardoor men bijvoorbeeld mensenoffers gaat brengen. Een andere moraal brengt handelingen voort die wij vanuit ons perspectief niet kunnen begrijpen. Er kunnen zelfs handelingen tussen zitten die voor ons daden zijn die we verafschuwen. Ziedaar het kwaad

Het kwaad zit dus altijd bij de Ander in een andere moraal. Dat lijkt veilig ver weg, maar dat is het niet. Want dat het kwaad bij de moraal van de Ander ligt, betekent automatisch dat ik het hele beeld kan omkeren. Dat is wat Dirk Siebe ons laat zien, want door onze identificatie met hem krijgen we die bal recht in ons gezicht terug. Het kwaad dat anderen met hun andere moraal ervaren, kan namelijk evengoed bij mij liggen, omdat mijn moraal voor hen onbegrijpelijk is. Ik handel vanuit mijn eigen moraal, of de heersende moraal in mijn maatschappij en samenleving, maar vanuit een ander perspectief kunnen die handelingen afschuwelijke daden zijn. 

We kunnen daarbij denken aan abortus, wat voor de één een onontvreemdbaar recht is en voor de ander een misdaad. We kunnen ook denken aan hoe wij omgaan met dieren, waarvan we ons tegenwoordig kunnen indenken dat het in de toekomst als beestachtig wordt ervaren. Daarnaast kunnen we kijken naar moraal uit het verleden, waarin bijvoorbeeld slavernij als normaal werd beschouwd. Het kopen en afranselen van een slaaf was binnen dat morele systeem een simpele handeling waarmee je geen enkel persoon benadeelde. Die slaaf was immers geen persoon. Tegenwoordig zien we die tot slaaf gemaakte wel als persoon, waardoor we het verhandelen en mishandelen van haar als misdaad beschouwen, als kwaad. 

We kunnen hiermee ook het enorme trauma beschrijven van het naoorlogse Duitsland, waar men ruim tien jaar lang de tijd had gehad om op een glijdende schaal de moraal steeds wat op te schuiven, waardoor zo ongeveer de hele natie van brave burgermensen, toen na de oorlog de moraal zich normaliseerde, op slag veranderde in een natie van daders. Dat betekent niet dat de mensen in Duitsland gemiddeld kwaadaardiger waren dan in enig ander land. Het betekent alleen dat ze een morele rattenvanger achterna waren gegaan en dat ze stukje bij beetje anders waren gaan denken, zonder dat ze er erg in hadden. Toen de Duitsers zich weer als gewoon volk schikten onder de andere volkeren, moesten ze kijken naar het complete en afschuwelijke Andere, terwijl ze maar al te goed wisten dat ze naar zichzelf keken. Vergeleken daarbij hebben wij het maar makkelijk met onze Dirk Siebe.  

Het wordt nu steeds duidelijker dat het kwaad twee gezichten heeft, zonder tussenweg. Aan de ene kant is dat het Andere, het onbegrepene, het afschuwelijke. Aan de andere kant is het het menselijke, het banale, het maar al te begrijpelijke. Wat we zien wordt bepaald door aan welke kant van de medaille we ons bevinden.

Altijd waakzaam

We willen niet dat wij zelf het kwaad vertegenwoordigen. Wij willen namelijk niet dat we ooit met afschuw naar onszelf moeten kijken. We begrijpen nu dat we daarvoor vooral moeten oppassen voor het banale kwaad, want dat is het enige gezicht van het kwaad dat we op onszelf kunnen betrekken. Dat gezicht maakt het kwaad geruisloos, je merkt het niet op, je denkt er niet bij na omdat het zich als normaal voordoet. Kwaad zit in onbewaakte ogenblikken. Je volgt de protocollen, je slikt de heersende moraal zonder jezelf duidelijk ten opzichte ervan te plaatsen, je gaat er in op zonder er aan deel te nemen. Maar bedenk daarbij wel dat de enkeling ook verantwoordelijk is voor haar gehoorzaamheid. De grondeloosheid betekent dat de moraal alle vormen kan aannemen en dat we dus steeds moeten bevragen waaraan we gehoorzaam zijn. Steeds en altijd moeten we kritisch zijn op het morele systeem waarin we ons bevinden en oog houden voor al die andere morele systemen. Het is die waakzaamheid die het Nietzscheaanse imperatief van ons eist. 

Maar om waakzaam te zijn op onze moraal, moeten we nu eindelijk ook eens gaan kijken wat die moraal nu precies is. Tot nu toe hebben we alleen maar om die hete brij heen gedraaid. Als we kunnen begrijpen wat de moraal is, dan kunnen we misschien eindelijk ook eens bepalen hoe we ermee verbonden zijn. 

Dit bericht werd geplaatst in Ontsnappen aan het atheïsme en getagged met , , , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie