Geloven is een paradijselijke staat, geloof me. Voor wie in God gelooft heeft de wereld om ons heen zin en doel. Alles heeft een eigen plaats en functie. De gelovige is ontslagen van de plicht om die plaats en functie volledig te begrijpen of te doorgronden, want God heeft het zo gewild. Ook al begrijp je zelf de zin niet, of het doel, of de functie, je bevindt je in het Grote Kunstwerk van de Grote Kunstenaar, het is niet meer dan vanzelfsprekend dat je dat niet kunt overzien. Het enige wat je werkelijk nodig hebt is vertrouwen in God. Dan heeft het leven zin, richting en is het in de grond onproblematisch. Onder alle uitdagingen van alledag is er zekerheid. Tenminste, zo’n benijdenswaardige positie nam ik zelf ooit in. Ik ben opgegroeid in een goed katholiek gezin in het zuiden des lands, daar word ik altijd weer op gewezen als ik vertel dat ik de jongste ben van acht kinderen.
Het geloof van mijn kinderjaren was een religieus en tegelijk mystiek geloof, dat opgeroepen werd door rituelen. Via die weg was het een vanzelfsprekende werkelijkheid. In de kerk stond ik vol overgave op als de indrukwekkend geklede priester declameerde: ‘Verhef uw hart’. Ik sprak de mooiste woorden vol hartstocht mee: ‘Heer, ik ben niet waardig dat gij tot mij komt, maar spreek slechts één woord, en ik zal gezond worden.’ Daarin voelde ik me één worden met de hele gebeurtenis, daarin zat de mystiek.
Nu hebben rituelen de neiging om gewoonte te worden, terwijl ze alleen succesvol kunnen zijn als ze elke keer weer worden opgevoerd alsof het de eerste keer is, met toewijding, enthousiasme en gevoel voor drama. Toen onze pastoor een keer ziek was, kregen we als vervanger een aalmoezenier, die de mis opzei zoals een sergeant zijn peloton soldaten drilt. Dat verdreef de mystiek uit de ervaring. En onlangs woonde ik nog eens een mis bij ter ere van een begrafenis, waarbij de oude priester maar wat prevelde. Hij miste alle overtuiging, waardoor de betekenis van de gebaren en woorden in een brij van opeenvolgende handelingen inhoudsloos en zonder verband verloren ging. Ik vond die vertoning een aanfluiting en heb de hostie die ik van hem kreeg niet opgegeten maar in mijn binnenzak gestopt, waar hij in de loop van de daaropvolgende maanden steeds verder verkruimelde. Maar in onze wijk van het Brabantse stadje waar ik opgroeide hadden we het geluk dat onze pastoor de geheimen van het ritueel kende. Deze pastoor had de toewijding en bleef zich inleven. Het geloof straalde hem uit de ogen en hij zorgde ervoor dat ik geloofde wat hij zei.
Toch is het de vraag of dit soort mystiek wel geloven genoemd mag worden. Een werkelijk gelovige heeft een persoonlijke relatie met de godheid, een relatie die richting geeft aan het leven. Daarom zal ik geloven hier onderscheiden van religie. Religie is de gestandaardiseerde vorm van geloven. Het is de vorm waarin mensen hun geloof gezamenlijk met gelijkgestemden kunnen belijden. Religie heeft met gemeenschap te maken, met saamhorigheid, met macht. Religie kan het geloof in banen leiden en het meer kracht geven. Religie geeft het houvast in rituelen en in de zekerheid van geloofswaarheden. Maar die zekerheid van religie kan ook funest wezen voor het geloven. Het kan het geloof verstarren in vaste beelden, waardoor de gelovige meer in zijn geloofswaarheden gaat geloven dan in zijn levende relatie met de godheid. Daarom zal ik eenieder die me ervan probeert te overtuigen dat zijn vaste overtuigingen de enige ware zijn, het tweede gebod voor de voeten werpen. Het is heiligschennis om vaste beelden te vormen van wat in de hemel is of op aarde! Je relatie met de wereld is niet te vatten in onveranderlijke waarheden.
Val naar zelfstandigheid
In mijn jeugd was mijn geloof een uitloper van de religie van mijn ouders, maar hoe ouder ik werd en hoe actiever mijn brein zich opstelde, hoe minder bevredigend dat werd. Dat paradijselijke en vanzelfsprekende geloof bleek niet voldoende, hoe prettig het ook was. Als ik geloofde, moest ik ook begrijpen wat ik geloofde. En als God werkelijk de bron van alle leven was en Hij werkelijk de hele wereld bestuurde, dan kon ik niet anders dan Hem de eerbied en aandacht geven die Hij verdiende. Mijn val zette dan ook in als zoektocht naar de levende God en mijn persoonlijke relatie met Hem. De rituelen, die heerlijke rituelen waarin ik me zo thuis voelde, schafte ik af omdat ik vond dat ze niets met God zelf te maken hadden. Mijn godsdienst werd er een die buiten elke kerk stond. Het was een godsdienst die gebaseerd was op mijn eigen gelovigheid, op mijn eigen spiritualiteit, op mijn eigen inzicht in het mysterie. Ik zal zo’n twaalf jaar zijn geweest.
Maar op eigen houtje geloven en vasthouden aan dat geloof was te veel gevraagd. Zonder de kerk was de wereld om me heen het enige waar ik mijn geloof op kon baseren. En die wereld schreeuwde het uit: God is een verzinsel van mensen die zich geen raad weten met de zinloosheid van het leven. Ze willen weten waar ze vandaan komen en waar ze naartoe gaan, ze willen zich veilig voelen in een gevaarlijke werkelijkheid. Geïsoleerd van alle rituelen bleek God helemaal geen functie te vervullen in mijn leven. Veel, lang en grondig hield ik me met dit vraagstuk bezig. Ik ging niet over één nacht ijs, maar uiteindelijk moest ik het aan mezelf toegeven: God bestond niet. En God bestaat nog altijd niet, ik ben goddeloos.
Zo werd ik dus zelfstandig, maar ik had nog geen idee wat dat inhield. Als ik in die tijd op het marktplein een man met een zaklamp was tegengekomen op zoek naar God, die me had verteld dat ik Hem had vermoord, dan had ik hem voor gek versleten. Want hoe kun je nou vermoorden wat niet bestaat?! Dat is onzin. Ik dacht zelfs dat de kous af was toen ik bij mezelf had uitgevonden dat God een verzinsel is. Dat leek het eindstation, want wat moet je nog denken over iets waarvan je denkt dat het niet bestaat? Maar toch was het niet het eind van de weg, het was pas het begin.
In de afgrond
Als je God uit je wereldbeeld wegsnijdt verandert je werkelijkheid drastisch. Je wijst niet alleen Hem af. Je wijst ook het hele scala aan zekerheden en regels af. Je wijst het leven na de dood af, de fundamenteel speciale plek van de mens in de wereld, de speciale plek van onze aarde in het heelal, maar ook vaste morele en menselijke waarden, de vaste reden en richting van ons bestaan. Alle grond wordt onder je voeten weggeslagen.
Laat ik eens een bodemonderzoek doen om te kijken of ik als goddeloze misschien met heipalen toch nog ergens wat stevigheid kan vinden, zodat ik zonder God alsnog een huis kan bouwen dat enigszins de vergelijking kan doorstaan met de kathedraal die de christenen op hun rots hebben laten verrijzen. En daarbij gaat het er vooral niet om misprijzend naar die rots van de gelovigen te wijzen en te roepen dat die fictief is, dat ze zich als een Baron von Münchhausen uit het moeras redden, niet door zichzelf bij de kraag te grijpen maar door zichzelf Christus onder de voeten te fantaseren. Het gaat nu niet om hun grond, het gaat om de mijne. Hun rots mag in mijn ogen dan fictief zijn, hij is wel stevig genoeg om op te bouwen. Het is een fundament. Daar moet ik nog maar eens mee op de proppen zien te komen.
Maar vooralsnog zie ik voor de goddelozen onder ons alleen maar meer onzekerheid, nergens een bodem in zicht. Elke zekerheid, de grond van de moraal, de zin van het leven, het leven na de dood, alles is weg. We hebben de God uitgeschakeld die de mens eeuwenlang zijn speciale plaats in het universum heeft verleend, terwijl ons hele wezen, ons denken, onze ontwikkeling tot wat we nu zijn, is gebaseerd op het christelijke wereldbeeld, met de christelijke moraal, de christelijke levensvisie, de christelijke kijk op de dood. We leven hier in het Westen in een door en door christelijke wereld, hoe ongelovig we ook zijn. En als we het middelpunt daarvan uitschakelen, dan blijkt alles waar we in geloven op helemaal niets te zijn gebaseerd. Redeneer je nadat je God hebt verwijderd onverbiddelijk verder, dan kom je uit bij de toevalligheid van het bestaan, de onbetekenendheid van de mens, de willekeurigheid van de moraal.
En dat brengt ons zogezegd in het hart van de duisternis, in een zinloze en betekenisloze wereld waar niets wat we doen enig belang heeft. Uiteindelijk gaat het op in het niets en wordt het overwoekerd door de wildernis, daar moet je toch van onder de indruk raken. Daar behoedt de grootinquisiteur de mensen voor in De broers Karamazov als hij de weergekeerde Christus in het cachot werpt, het is het tweewerf ‘gruwelijk’ van Kurtz in Heart of Darkness, het is de misselijkheid die Antoine Roqentin in La Nausée overvalt. Je maag draait er van om, want dat is het grondeloze. Als je daar in gelooft is de geordende maatschappij om je heen een illusie.
Maar hoe onaantrekkelijk het er ook uitziet, ik geloof aan de fundamentele zinloosheid, aan de fundamentele doelloosheid, aan de nietigheid van de mens. Vervlogen zijn de antwoorden op de fundamentele vragen. Waarom we bestaan? Dat heeft geen reden! Hoe het heelal tot bestaan is gekomen? Geen idee en ik denk ook niet dat we er ooit achter zullen komen. De zin van het leven? Maak er zelf maar een! Hoe moet je leven? Zoek dat zelf maar uit! Waarop kunnen we hopen? In ieder geval niet op een leven na de dood! Wat is goed, wat is kwaad? Dat is volkomen arbitrair! Waarom is er iets en niet veeleer niets? Dat is een zinloze vraag, er is geen reden te bedenken, het is gewoon zoals het is. Alles is contingent en had net zo goed niet kunnen zijn. Er is geen rots, geen grond, zelfs drijfzand is er niet om op te steunen. Het is een zinloze en amorele afgrond waarin je op zijn best het gevoel hebt dat je zweeft. In het slechtste geval stort je erin zonder ooit de bodem te raken. Wie zou daar niet misselijk van worden?
In feite is er zelfs niet eens een afgrond, omdat het woord ‘afgrond’ nog een boven en een onder veronderstelt. Maar wij zijn alle vertrouwde oriëntatiepunten kwijt, we hebben geen horizon meer, geen duidelijke relatie met de werkelijkheid, alles staat op losse schroeven. En toch moeten we in die chaos gewoon verder leven als de morele wezens die we zijn.
Het antwoord der atheïsten
Ik heb het bestaan van God verworpen en dat maakt mij tot atheïst. Daarin ben ik lang niet de enige. Om me heen hechten veel mensen geen geloof meer aan God. Ze zijn op allerlei manieren van hun geloof gevallen, er vanaf gesprongen of er vanaf geduwd. Sommigen zijn er via het verstand en de rede gekomen, anderen door de schokkende ervaring van een kwaad dat nooit door een goede God zou zijn toegelaten, weer anderen via hun onverschilligheid. Voortaan zijn zij atheïsten, net als ik. Er is zelfs een soort atheïstisch gedachtegoed, en dus zou het voor de hand liggen als ik daar aansluiting mee zocht voor het vinden van een manier waarop ik kan omgaan met de chaos. Maar vreemd genoeg voel ik me daar niet in het minst toe aangetrokken.
Mijn indruk is namelijk dat degenen die zich atheïst noemen zich met deze term vereenzelvigen. Er is zelfs een manifest in de vorm van Atheïstisch manifest van Herman Philipse. Daarnaast zijn atheïsten vaak dol op de boeken van Richard Dawkins. Beide auteurs trekken stevig van leer tegen religies. In blinde navolging daarvan leggen atheïsten van de koude grond regelmatig een vreemd soort bekeerdrift aan de dag, het zijn fanatici, zoals Amos Oz die beschrijft in Hoe genees je een fanaticus, mensen die je ergens van willen verlossen. Ze zien religie als iets verderfelijks, volksverlakkerij, bijgeloof, onredelijk, kinderachtig, onzinnig, nonsens. Ze hebben een afkeer van geloof. Ze vinden gelovigheid een slecht onderbouwde positie die geen enkel respect verdient. Daarnaast stellen ze religie verantwoordelijk voor eeuwenlange onderdrukking, alsof die onderdrukking er zonder de religie niet zou zijn geweest. Maar nu het moslimfanatisme steeds vaker de kop opsteekt, worden de aanhangers van het atheïsme ook steeds fanatieker. Liefst zouden ze alle religie met wortel en tak uitroeien. ‘Religekkies’ is een veelgehoorde term. Met behulp van het spaghettimonster en de grote theepot die om de aarde draait worden gelovigen afgeschilderd als idioten die in sprookjes geloven.
Zelf zeggen die atheïsten dat hun wereldbeeld, in tegenstelling tot dat van gelovigen, gefundeerd is in rede en wetenschap. Dat lees ik tenminste in hun tirades op internet, waar ze te pas en te onpas hun discussies voeren op sociale media, fora en in reacties. Maar zelf blijven ze in die discussies ook vaak verre van elk redelijk argument; drogredenen zijn zeker niet voorbehouden aan religieuzen. Verder zien ze volledig over het hoofd dat het gelovige mensen vaak helemaal niet bezighoudt of God al dan niet bestaat. Hen gaat het om hun persoonlijke relatie met God, en via Hem met de werkelijkheid, dat is heel wat anders. Het zijn dan ook vaak bizarre discussies tussen atheïsten en gelovigen waarin beide groepen volstrekt langs elkaar heen praten, alsof ze in twee totaal verschillende werkelijkheden leven.
In ieder geval blijkt duidelijk uit de discussies dat ik hier niet veel verder kom op mijn zoektocht naar vastigheid. Hier is geen grond te vinden, alleen maar wat geharrewar, gezeur, wat gescheld en gehoon. Daarom laat ik de discussies op internet voor wat ze zijn en richt ik me op atheïstische organisaties. Daarvan mag ik toch verwachten dat ze hun grondslagen en doelstellingen duidelijk op een rij hebben staan. Er zijn er verschillende die op hun sites vertellen waar ze voor staan.
Als je atheïstische sites afloopt, zoals die van de Atheïstische Beweging, die van het Atheïstisch Verbond, Positief Atheïsme en De Atheïst, dan lijkt het erop dat ze veel met het atheïsme kunnen. De atheïst wordt daar heel positief gepositioneerd. Ik doe een greep uit het assortiment: de atheïst is een voorstander van individuele vrijheid, is voor vrije meningsuiting en democratie, hij wil honger, armoede, discriminatie, onderdrukking en oorlogen bestrijden, natuurlijk met de nodige zorg voor het milieu. En als klapper op de vuurpijl zijn atheïsten ook nog eens op zoek naar een universele seculiere moraal. Dat alles op basis van een naturalistische wereldvisie die vertrouwt op feitelijke waarneming, wetenschappelijke inzichten en de rede.
Wat is dat allemaal voor onzin!? Alsof een vervuilende, uitbuitende, oorlogszuchtige, antidemocratische, amorele, onderdrukkende, racistische en redeloze beul die niet gelooft in God geen atheïst zou zijn! Dat is hij wel degelijk, omdat al die eigenschappen er met de haren zijn bijgesleept en niets met atheïsme te maken hebben. Het enige wat je met enige zekerheid kunt zeggen is dat een atheïst niet gelooft in God of goden. Het atheïsme zegt helemaal niets over wat iemand vindt over persoonlijke vrijheid, recht op meningsuiting of democratie!
Deze organisaties zijn dan ook niet zozeer atheïstisch, als wel humanistisch atheïstisch, maar ze leggen al te zeer de nadruk op hun atheïsme. En wat me daarbij vooral opvalt is dat ze zich aan de ene kant afzetten tegen religie, maar tegelijkertijd met dezelfde soort vragen bezig zijn. Dat zijn in de eerste plaats algemeen morele vragen, waar religies altijd een soort monopolie op hebben geclaimd. Maar in de naturalistische grondslagen van het Atheïstisch Verbond komen bijvoorbeeld ook vragen in beeld naar de oorsprong, zin en doel van het bestaan in zijn totaliteit, waarmee ze het atheïsme zelfs een soort metafysisch sausje geven en ze nog sterker proberen te concurreren met religies.
Het zijn dus vooral alternatieve antwoorden op religieuze vragen waar deze atheïsten zich mee proberen te profileren. En daarmee laten ze duidelijk zien dat het atheïsme allereerst een tegenbeweging is. Je zou het zelfs een soort alternatieve religie kunnen noemen, waarin mensen samengroepen om saamhorig hun ongeloof in God te belijden.
En ik begrijp dat allemaal best. Religieuze vragen en antwoorden hebben eeuwenlang de kans gehad om door te dringen tot in de diepste poriën van onze maatschappij en ons denken en dus is het niet verwonderlijk dat we er allemaal diep door zijn beïnvloed. Maar voor de goddeloze is het helemaal niet evident dat deze vragen nog ter zake doen. Minstens zouden ze opnieuw moeten worden geformuleerd. Want je moet je als goddeloze de vragen niet laten dicteren door de religieuze traditie. Goddelozen moeten op zoek gaan naar hun eigen relevante vragen en ze moeten die vervolgens ook nog zelf beantwoorden. Want laten we wel wezen, atheïsme is geen geuzenpredicaat waarmee je je kunt vereenzelvigen. Het is slechts een negatie waar je doorheen moet om van je religie af te komen en die je vervolgens weer zo snel mogelijk achter je moet laten.
Ontsnappen aan het atheïsme
Het atheïsme is dus slechts een tegenbeweging. Vergelijk het met rebellen die vechten tegen een tiran. In de strijd vergeten ze even hun onderlinge verschillen. Ze strijden er in coalitie voor dat ze mogen zijn wie ze zijn, en na de strijd valt die coalitie weer uiteen. En begrijp me niet verkeerd, ik ben er heel blij mee dat deze atheïstische strijd wordt gestreden, want een maatschappij die helemaal op religieuze leest is geschoeid lijkt me verschrikkelijk, verstikkend en beangstigend. Maar hier in Nederland is de atheïstische strijd zo’n beetje gestreden. We worden niet meer met de nek aangekeken als we zeggen dat we niet in God geloven, we worden niet meer onderdrukt, iedereen kan ervoor uitkomen dat hij of zij atheïst is.
Toegeven, dat is lang niet overal het geval. Zo trekt de Britse Richard Dawkins, held van zoveel atheïsten hier in Nederland, vooral van leer tegen religie omdat hij wil opkomen voor de verdrukte atheïst in de Verenigde Staten. The God Delusion is een emancipatieboek, zoals hij duidelijk in zijn inleiding schrijft, en zo moeten we het ook lezen. Maar hier in het seculiere Nederland zijn het juist de christenen die zulke boeken schrijven, zie bijvoorbeeld het boek van Stephan Paas en Rik Peels, God bewijzen, waarmee ze christenen een hart onder de riem willen steken in een atheïstische wereld. Atheïsten kunnen er hier dus toe overgaan om het atheïsme achter zich te laten en hun diversiteit te laten zien. Ieder van ons zal zijn of haar eigen relatie met de wereld moeten bepalen. Want uiteindelijk gaat het er niet om wat je níet gelooft. Het gaat er om waar je wél geloof aan hecht.
Toch blijven naar mijn idee veel atheïsten zich krampachtig vastklampen aan de onderlinge eenheid en aan de instrumenten waarmee ze zich van God hebben ontdaan: wetenschap en rede. Daarmee hebben ze het mooie sprookje van het geloof doorgeprikt, dus denken ze dat ze zich voortaan alleen mogen richten op wat ze kunnen weten. Ze denken de wereld alleen te kunnen kennen via de eigenschappen ervan, door die te bestuderen, meetbaar te maken, ze in categorieën in te delen en er wetmatigheden in te zoeken. Ze benaderen de wereld op een door en door ontologisch manier, op het sciëntistische af. Alleen wat is, is van belang, de werkelijkheid zelf. De transcendentale benadering is na de overwinning op God bij het grofvuil gezet.
Maar ik denk dat deze atheïsten daarbij vergeten dat de wetenschap alleen algemene modellen en theorieën levert waarmee de werkelijkheid wordt geobjectiveerd. Met die kennis in de hand kun je zeker mooie voorspellingen doen over hoe de werkelijkheid zich zal gaan gedragen, wat verdraaid handig is als je bijvoorbeeld een brug wilt bouwen, ziektes wilt bestrijden of menselijk gedrag wilt beïnvloeden – rustig maar, ik wil hier heus niet het realismedebat uit de mottenballen trekken, want het interesseert me geen fluit of de dingen die door wetenschappelijke theorieën worden verondersteld, maar die we nooit met eigen ogen zullen kunnen zien, wel of niet echt bestaan, dat is bezijden mijn punt. Mijn punt is dat zulke kennis niet voldoende is. Het instrumentarium van wetenschap en rede is zeker adequaat en we moeten er ook zeker gebruik van maken, maar het is niet toereikend als we onze persoonlijke relatie willen bepalen met de wereld om ons heen. Ik ben dan ook niet op zoek naar een nieuwe religie, ik ben op zoek naar een nieuw geloof.
Dus haal ik de transcendentale benadering van de werkelijkheid voorzichtig tussen de andere vuiligheid vandaan die aan de straat is gezet, als een oud vervallen kastje dat met wat aanpassingen en een vers laagje verf, te midden van al mijn redelijk en wetenschappelijk meubilair, het pronkstuk van de kamer kan worden. Ik kan ermee onderzoeken hoe die empirische werkelijkheid nou eigenlijk aan mij verschijnt en wat die met me doet, onontbeerlijk voor het bepalen van mijn relatie ermee. Daarbij zal ik ruim over de grenzen van mijn kennis heen moeten gaan en me bewust moeten worden van wat aan mijn zintuigen ontsnapt en wat ik niet meer als werkelijkheid kan beschrijven, dat wat onbeschreven overblijft en waar ik toch een essentie vermoed. Mijn houvast denk ik te vinden in een afgewogen combinatie van kennis, ervaring, verbazing en verbeelding. Alleen daarin zie ik een mogelijkheid om te ontsnappen, weg van het atheïsme dat ik vervolgens als inhoudsloos achter me kan laten.
De ontsnappingsroute
Dat is allemaal heel mooi gezegd, maar hoe nu boter bij de vis te krijgen? Daarvoor zal ik eerst al mijn kaarten op tafel leggen en vertellen wat voor mij de aanleiding is geweest om dit stuk te gaan schrijven. Het begon allemaal doordat ik bovengenoemd boek van Paas & Peels las, God Bewijzen. Ik vond dat een prettig boek om te lezen en ik ben het helemaal met de auteurs eens dat een gelovige volkomen rationeel kan zijn en tegelijkertijd kan geloven, iets wat door de fanatieke atheïst wordt bestreden. Maar aan het slot van dat boek gaan Paas & Peels een stapje verder, ze spreken de atheïst aan op wat die gelooft. De belangrijkste vraag die ze daarbij stellen is die naar de moraal van de atheïst: hoe kan hij morele keuzes rechtvaardigen als goed en kwaad niet niet door God worden bepaald en dus niet werkelijk bestaan?
Daarmee spraken ze mij natuurlijk direct aan, aangezien ik geloof dat goed en kwaad slechts projecties zijn van de mens. In een soort pavlovreactie begon ik met het beantwoorden van hun vraag. Allereerst formuleerde ik waar die moraal dan vandaan komt als God er niets mee te maken heeft, iets wat voor iedere atheïst een uitgemaakte zaak is. De moraal is gewoon ontstaan in een ontwikkelende maatschappij. Ook moraal past immers prima in het evolutionaire proces, zoals Herman Philipse al schrijft in zijn Atheïstisch manifest en wat bijvoorbeeld Frans de Waal uitgebreid beargumenteert in zijn boek Van nature goed. Binnen een sociale groep heeft empathie nou eenmaal een evolutionair voordeel en dat heeft, kort gezegd, uiteindelijk geleid tot de complexe en veelzijdige menselijke moraal zoals we die nu kennen. Die moraal spiegelt ons vervolgens een reëel goed en een reëel kwaad voor, en een heel spectrum van grijswaarden daartussen, die we allemaal gebruiken om steeds weer onze dagelijkse beslissingen te nemen. Ziedaar het keurig op wetenschap gebaseerde antwoord op het eerste deel van de vraag, dat, naar ik ten stelligste geloof, ook daadwerkelijk steek houdt.
Alleen was ik nog nog lang niet uit de brand met deze mooie en waarschijnlijk ware theorie. Want die moraal van De Waal en Philipse is slechts een model dat de evolutionaire werkelijkheid beschrijft, maar per saldo heb ik er verdraaid weinig aan bij het rechtvaardigen van mijn dagelijkse morele beslissingen. Zonder harde grond onder de voeten zal ik dat nooit kunnen, precies zoals Paas & Peels al voorspellen in hun boek. En precies daardoor kwam ik erachter dat Paas & Peels helemaal de verkeerde vraag hebben gesteld. En nogmaals: ik verdom het om me mijn vragen te laten dicteren door theïsten, hoe goed ik hun boek ook vind. De vraag naar rechtvaardiging doet voor mij gewoon niet ter zake, omdat ultieme rechtvaardiging van moraal in mijn ogen domweg onmogelijk is. Dat geloof ik, dat accepteer ik en daar doe ik niet moeilijk over.
Toch is de moraal maar al te reëel in mijn dagelijks leven. En dus is de vraag die ik wél wil beantwoorden – die ik misschien zelfs wel móet beantwoorden – die naar mijn persoonlijke relatie met de moraal. Waarom houd ik me eraan of niet? Waarom voel ik me eraan gebonden, terwijl ik tegelijk geloof dat die moraal geheel contingent is en net zo goed anders had kunnen zijn, terwijl ik in mijn hart zelfs geloof dat alleen het recht van de sterkste werkelijk bestaat.
Maar elke simpele manier om deze vraag te beantwoorden strandde smadelijk, omdat mijn antwoorden in mijn ogen steeds te onnauwkeurig en onvolledig waren. Ze waren gebaseerd op te veel impliciete aannames die ik niet kon waarmaken en waar ik dus alleen vaag omheen kon lullen. De enige mogelijkheid die me overbleef was de vraag helemaal vanaf de basis aanpakken. En die basis heb ik hierboven gelegd door te vertellen waar ik vandaan kom, waar ik sta ten opzichte van de God van Paas & Peels, waarom ik hun vraag niet rechtstreeks beantwoordt en waarom ik welke wegen wel of niet bewandel. Dit artikel is dus pas de inleiding op het algehele onderzoek, dat in feite al begon toen ik mijn god zijn kleren uittrok en ik zag dat er zonder die kleren helemaal niets overbleef.
Ik ben dus op zoek naar mijn antwoord op de vraag wat mij bindt aan de moraal, een binding waar ik – hoe contingent hij ook is – niet omheen kan. Die vraag is alvast wat concreter dan de vraag die in het verlengde daarvan ligt, die naar mijn houvast in de grondeloze afgrond van deze volstrekt zinloze wereld. Toch is de vraag nog behoorlijk complex en ik kan hem dan ook niet zonder omwegen beantwoorden. Eerst moet ik maar eens aangeven hoe de wereld om me heen er uitziet, hoe die op me inwerkt en wat er dan zo zinloos en contingent aan is. Ook zal ik het moeten hebben over het goede en het kwaad, de vrije wil, de persoon, de verantwoordelijkheid en over nog een heleboel meer. Het is dus niet zomaar een ontsnappingsroute die ik volg. Het is minstens een Lange Mars over goeddeels onbekend en onherbergzaam terrein, terwijl ik geen idee heb waar ik zal uitkomen. De moraal laat zich nu eenmaal niet zomaar te grazen nemen.
Ik geloofde vroeger niet in God, totdat ik door onderzoek naar hoe de wereld in elkaar steekt zó in de problemen kwam dat ik me wel tot God moest richten. En Hij heeft mij bevrijd uit mijn benauwdheid. Ik heb daarna het zondaarsgebed gekregen van iemand en dat gebeden en heb de Heere Jezus aangenomen als Heer en Meester van mijn leven.
Ik kwam erachter hoe weinig oog ik had gehad voor de waarheid van Gods Woord.
Niet in God geloven is een luxe die je je niet kunt veroorloven. Wie zal je dan redden op de dag van het kwaad?
We leven in een bijzondere tijd. Het land Israël is opgericht. God heeft dat al eeuwen geleden voorzegd. De wederkomst van Jezus is nabij. En niet alleen dat, ook de komst van de antichrist is nabij. Het is niet raadzaam om (in die tijd) een atheist te zijn.
“Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in den nacht. Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw; en zij zullen het geenszins ontvlieden;”
(1 Thessalonicensen 5:2-3 SV)
Ik was ooit dit:
“De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is.”
(Psalm 10:4 SV)
Nu geloof ik:
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
(Johannes 3:16 SV)