Gelukkig

Jip

Jip

Foto: Jip de Kort (www.kwark.org)

Dit is Jip. Zo zie ik hem levendig voor me, met een glimlach om zijn lippen die het midden houdt tussen nieuwsgierige verbazing en milde spot. Ik zie hem in veel meer gestalten: jong, ouder, vrolijk, enthousiast, stuiterend, verontwaardigd, verlegen. En tussen al die beelden zitten nu ook de afdrukken van een levenloze Jip, opgebaard en in een kist. Daarom heb ik deze foto gekozen. Op de foto zit Jip zoals ik me hem herinner. Maar toch is hij vervormd, zoals ik hem alleen nog maar vervormd voor u op kan roepen, door mijn ogen. De zijne zijn opgeborgen achter zijn zonnebril. Jip kijkt niet meer terug.

De laatste jaren dacht ik vertrouwd te zijn geworden met de gedachte aan de dood en heel stoer vreesde ik dat die dood me niet meer zo diep zou kunnen raken. Maar natuurlijk had ik nooit kunnen bedenken dat Jip zou sterven, mijn speelkameraad, mijn Grote Vriendschap, mijn vriendje. Zoekt u mij op zijn website, zoekterm ‘sander’, dan krijgt u me talloze malen op het scherm. In elk van die foto’s voel ik me op mijn plaats. De serie is bij lange na niet compleet, en bovendien onafgemaakt. Want Jip is dood. Ik kan bijna niet ophouden met huilen.

Ik ken hem meer dan twintig jaar, vanaf de laatste twee jaar van de middelbare school. Vooral van hem leerde ik om uitgelaten kind te zijn, iets wat ik ergens in mijn jeugd was verleerd. Niet dat ik van hem heb moeten leren spelen, want spelen deed ik altijd, met alles wat voorhanden was, alleen zochten mijn spelletjes het meer in de eindeloze innerlijke herhaling die me zo fascineert. De spelletjes van Jip waren net zo goed naar buiten gericht, hoewel ze met een bepaalde terughoudendheid werden gespeeld, bewust van de omgeving. Maar in geen geval liet hij zich tegenhouden. Blijkbaar was het mogelijk om over je schaamte heen te komen, zonder afschuwelijk overdreven te worden en Jip liet me zien hoe het kon. Het was verrassend simpel. Ik hoefde me er alleen maar niet aan te storen dat mensen af en toe wat vreemd naar me keken. Wat ik deed kon leuk en verrassend zijn voor iedereen. Ik mocht zelfs trots zijn op mijn spel. Dat was een regelrechte bevrijding, waarna bleek dat ik nog net zo’n springerig joch kon zijn als ik op de kleuterschool was geweest, nu alleen met een ernstige kop. En het was heerlijk om me helemaal niets aan te trekken van de vreemde opmerkingen die we naar ons hoofd geslingerd kregen als we zakdoekje leggen speelden op het schoolplein. Bovendien hadden ook wij op school de veiligheid van een groep. En die breidde zich als een inktvlek uit, iedereen die ook maar een beetje aanleg had voor het spel speelde met ons mee. Bij ons was het gezellig en kon je zijn wie je was of wilde zijn. In een hoek van het schoolplein kwamen we iedere vrije minuut bij elkaar en stonden we samen te blauwbekken of te genieten van de zon. Wij deden leuke dingen. We gingen met een grote groep in het gras bij een meertje liggen, allerlei lekkere zoete dingen namen we mee. Later wees Jip me nog wel eens op de foto’s van die middag, als bewijs dat ik ooit een bloes had gedragen, nota bene met een sweater er overheen, het kraagje over de rand. Vrijdagavond in het café was het bij ons net een bijenkorf, en natuurlijk stonden we met z’n allen vooraan bij elk evenement dat ons stadje rijk was. Na een feestje gingen we nog naborrelen bij de opgaande zon, nu aan de oever van een vennetje in het bos. Jip ging zwemmen en ik zong een liedje van Jaap Fischer, waarvan ik halverwege de tekst kwijtraakte. Die ochtend al wilde ik Jip vastpakken en hem warmen onder mijn jas toen hij bibberend van de kou het water uit kwam, wat ik, puntje bij paaltje, uiteraard overliet aan moederende meisjes.

Na ons examen gingen Jip en ik in Utrecht wonen en veranderde de hele zaak. Ineens waren we geen onderdeel meer van een grote groep, maar waren we twee heel verschillende individuen, die helemaal op elkaar waren aangewezen als we bij elkaar kwamen, of als de rest de trein naar huis had genomen en we samen overbleven in de nacht. Daar zaten we dan, ergens aan een afgelegen stuk van de Oude gracht, zonder veel te zeggen. Uit het gras had ik een stevige spriet getrokken, waarmee ik in mijn mond zat te spelen. “Dan heb ik wat te doen”, zei ik tegen hem, terwijl ik me direct realiseerde dat zo’n uitspraak helemaal verkeerd kon worden opgevat, alsof ik me bij hem verveelde, dus liet ik er de verzekering op volgen dat ik me prima vermaakte. Dat was een spannend moment, want als je gedwongen bent om zoiets te zeggen is het meestal al te laat. Dan is het kleine zaadje van wederzijds wantrouwen gezaaid en gaat het langzaamaan bergafwaarts. Maar zo ging het niet bij ons. Jip draaide er niet omheen en vertelde me direct dat hij zich inderdaad had afgevraagd wat ik bedoelde, maar tegelijkertijd liet hij merken dat hij me geloofde. En ik op mijn beurt geloofde hem. Vanaf dat intieme moment voelde ik me volledig bij hem op mijn gemak. En hij bij mij.

Dat vertrouwen was er altijd. We maakten ons zelfs vooraf geen zorgen over het verloop van de avond als we bij elkaar gingen eten, en dat wil wat zeggen. De eerste paar uur waren we misschien een beetje meer gespannen dan normaal, omdat we nog uit uit onze gestreste leef- en werkmodus moesten komen en afstemmen op elkaars zender, maar dat lieten we rustig over ons heen komen. Die zorgen hadden we achtergelaten aan de Oude gracht. We speelden gewoon met wat Jip ons voorschotelde, dan hoefden we niet zoveel te zeggen. En hij had altijd wel iets bij zich. Hij leek een perfect oog te hebben voor wat leuk was en hij sleepte het altijd met zich mee, of hij nu de enige was die er het plezier in zag, zoals in zijn vreemde plastic kinderspeeltjes, of iedereen direct begreep wat hij bedoelde, zoals bijvoorbeeld bij de iPod Touch. Dat apparaat is voor veel mensen een geliefd speeltje, maar de meesten komen niet verder dan af en toe wat muziekjes spelen. Jip benutte het apparaat juist helemaal, alle functies werden uitgebuit, net zoals hij met zijn computer deed, met internet, zijn website, zijn scriptjes, zijn nieuwe fototoestel met GPS, dat hij tot in de uiterste hoeken zou hebben uitgeplozen als hij er de tijd voor had gehad, maar ook met zijn stuiterballen, waarvan hij er altijd een paar had die licht gaven, en daarnaast een waarmee hij gooide. Hij schijnt er van een afstand het lichtknopje mee te kunnen raken. Op zijn kamer vonden we een gigantische bellenblazer, zeker tien bellen tegelijk. Hij speelde met overgave.

Omdat we zo opgingen in ons spel bleven we vaak lekker op zijn kamer, om ondertussen als twee oude theetantes te keuvelen over de dingen die ons opvielen en die anderen te onbelangrijk vonden om ter sprake te brengen of te gênant om over te spreken, om later ongemerkt over te gaan op onderwerpen die ons bezighielden. Op zulke avonden gebeurde er verder helemaal niets, maar buitenshuis konden we in diezelfde ontspannen sfeer zomaar iets meemaken. Wie van u kan zeggen ooit door de machinist uitgenodigd te zijn in de bestuurderscabine van de trein? Mij is het overkomen, samen met Jip en zijn vriendin. In het gezelschap van Jip was zoiets mogelijk, we waren altijd een leuk groepje.

Jip knutselde op een zomerfestival uit stokjes en wat papier een vlieger in elkaar. In zijn gigantische rugzak zat natuurlijk een bolletje wol. En de constructie vloog verdomme nog ook.

Op weg naar huis van een feestje probeerden we de deuren van een grote limousine, die tot onze grote verrassing open bleken te zijn. In het zomerse ochtendgloren hebben we luxe op de ruime achterbanken zitten roken en kletsen.

Op een van onze tochten werden we gesnapt bij het stoken van een vuurtje, wat we natuurlijk ook helemaal niet in het geniep aan het doen waren, maar gewoon in een rondslingerende rioolbuis. Die buis hield het vuurtje trouwens keurig onder controle, dus alles was volkomen veilig en in de hand. Maar toch kwam er een beveiligingsman aanrennen om ons te zeggen dat we moesten blijven staan waar we stonden, de politie was onderweg. Wij wilden helemaal niet weg, we bleven rustig staan toekijken hoe hij met gevoel voor drama het vuur uitmaakte. En daarna kregen we een standje van twee agenten, die alleen onze aanstekers in beslag namen, waaronder Jips originele Zippo met de platte onderkant. Dat vond hij niet leuk.

In zijn kamer kwam hij een steriel mesje tegen en hij stelde voor om bloedbroeders te worden. Dat vond ik een uitstekend idee en hij zette direct een keurig sneetje in mijn pols, waar een klein beetje bloed uit kwam. Ik probeerde hetzelfde te doen bij hem, maar daarbij moest ik klungelig een paar keer opnieuw snijden, omdat ik veel te zachtzinnig te werk ging. En toen er eenmaal wat bloed vloeide hebben we onze polsen stevig tegen elkaar gedrukt, wat bier eroverheen om het allemaal nog wat vloeibaarder te maken en de boel tegelijk te ontsmetten, want het opschrift ‘steriel’ zegt ook niet alles.

Laatst nog, toen iedereen al was verdwenen van het feestje ter ere van mijn veertig lentes, vond ik hem heel comfortabel op de vloer van mijn badkamer, met een handdoekje onder zijn hoofd. Daar was hij gaan liggen nadat hij de spinazie van die avond had uitgekotst, samen met de gin-tonic, overigens niet voordat hij de rommel keurig had opgeruimd, ik heb geen groen blaadje gezien. Zo voelde hij zich prima op zijn gemak. Hij deed wat hij prettig vond, maakt niet uit dat tegels over het algemeen als hard en koud worden beschouwd. Ook dat probeer ik nog steeds van hem te leren. Want hoewel een goede leerling ben ik nog lang niet afgestudeerd. Alleen is de meester zelf er nu niet meer. Voortaan als ik een fuifje heb gehad, en ik ben door de drank niet meer helemaal je dat, moet ik helemaal alleen op huis aan. Want mijn vriendje zal dan niet meegaan. En nooit zal hij me meer van mijn luie bank af plukken met een uitnodiging voor een cultureel event. Wat moet ik alleen op Robodock? Ik heb daar niets te zoeken. Nu hij er niet meer is heb ik ook niemand meer die het spel net zo serieus neemt als ik en waarmee ik dus eindeloos kan spelen. Want serieus is spel en spel is serieus, daarin vonden we elkaar feilloos. Zo blijven we naar de wereld kijken.

Het leven voelt een stuk minder mooi nu Jip er niet meer is. Voortaan zal ik alleen moeten spelen. Die gedachte overvalt me telkens opnieuw en het lukt me niet om iets anders te denken. Af en toe zet ik een serie op waarvan ik de afleveringen al een paar keer heb gezien, of een film die ik van haver tot gort ken. Dan zijn mijn gedachten even ergens anders en hoef ik toch nergens moeilijk over te doen. Even rust, terwijl ik overigens van mezelf net zo veel aan Jip mag denken als nodig is. Ik moet toch verwerken dat hij is gestorven en wat ik sindsdien allemaal heb meegemaakt. Meteen na zijn dood volgde de meest intense week die ik ooit heb beleefd.

Ik hoorde het over de telefoon van mijn vriendin. Heel verstandig vroeg ze eerst waar ik was. Ik was thuis, net van mijn werk. Diezelfde tegenwoordigheid van geest toonde ik zelf niet, toen ik het nieuws even later plompverloren aan een gezamenlijke vriendin vertelde. Het was puur geluk dat ze zich even rustig had teruggetrokken om te telefoneren. Had ze in haar auto gezeten, dan waren de ongelukken niet te overzien geweest. Voor mij was het daarna een geweldig geluk dat de vriendin van Jip me belde en voorstelde dat ik naar haar huis zou komen. De ouders waren er al, zijn zus was onderweg. Vanaf het begin werd ik overal bij betrokken. Was dat niet gebeurd, dan had ik een week lang met mijn hoofd tegen de muur niets moeten doen.

Diezelfde avond hebben we het lichaam gezien. Het was een schok, zoals hij er bij lag, als een pop uit de Efteling, maar toch met hetzelfde lijf als waarmee hij altijd bij ons was. We hebben zijn keurig gekamde haar wat door de war gemaakt, een beetje gelachen en vooral veel gesnotterd.

De volgende dag zijn we samen naar de begrafenisondernemer geweest om beslissingen te nemen. Gelukkig hadden we iemand onder ons die haar verdriet opzij wilde zetten om alles in goede banen te leiden en de zaak te organiseren. Zij had de leiding, over de hele operatie die volgde, van het maken en afdrukken van de kaartjes, tot het uitzoeken van de foto’s die we bij de uitvaart zouden laten zien en de muziek die we draaiden, en over de eindeloze rij details daar tussenin. Ze toonde zich een heldin! Maar eigenlijk waren we allemaal helden, zoals we elkaar steunden, zoals we elkaar konden laten huilen en bijna tegelijkertijd over en weer sarcastische grappen maakten. Het was een week samen, hoewel ik achteraf moest constateren dat het helemaal geen week is geweest, hoogstens vier dagen. Het leek wel een maand, een achtbaan van emoties, die afgesloten werd met een uitvaart en het feest achteraf, waarop we baldadig met honderden stuiterballen gooiden. Dat was heerlijk. Die hele week was op een eigenaardige manier heerlijk, hoewel ik er alle goud van de wereld voor over zou hebben gehad om hem te missen. Die week had niet mooier kunnen zijn.

De klap die me werkelijk versufte kwam pas daarna, toen ik ineens weer moest gaan werken, in een wereld waar Jip niet bestond en nooit had bestaan. Er was daar niets veranderd. Alleen ik. En ik vond het helemaal niet leuk in de wereld zonder Jip. Ik liep er rond als een zombie en beperkte me tot de kleinste klusjes. Verder hield ik mijn muis in beweging, zodat de screensaver mijn scherm niet overnam. Alleen de teksten die ik de vorige avond voor dit verhaal had geschreven kon ik in de computer zetten. Dat waren twee vliegen in een klap: ik deed wat moest gebeuren en ondertussen leek het net alsof ik werkte. Ik werkte niet. Ik dacht aan Jip. Ik denk nog steeds aan Jip. Ik kan niets anders denken dan Jip. Ik heb een webcam gekocht en nu maak ik vreemde eindeloze filmpjes van dingen die gebeuren. Daarmee houd ik mezelf indirect bezig met de jongen die dat jaren geleden al deed.

En zo jank ik nog even verder. Door hem in mijn gedachten te houden knuffel ik hem nog eens stevig. Ik zoek troost bij hem en wil hem laten weten dat ik van hem hou. Ik klem hem zo dicht mogelijk tegen me aan. Dat voelt bijna als een verantwoordelijkheid. Want nu is het aan mij om hem in leven te houden. Ik ben bang hem te verliezen, en van de weeromstuit lukt het me nauwelijks meer om te horen hoe hij klonk en te zien hoe hij kijken kon. Zelfs lijkt het soms alsof ik mijn verdriet kwijt ben, wat me dan weer verwart en bijna in paniek brengt. Zo kan ik even helemaal niet met hem opschieten, zo irriteert hij me bijna. En dat is helemaal geen wonder. We zijn nu al een paar weken non stop samen, terwijl we allebei onze rust maar wat graag nodig hebben. We werken onderhand vreselijk op elkaars zenuwen. Hij zou me al lang naar huis hebben gestuurd, waarna ik een paar maanden niet aan hem zou hebben gedacht, behalve af en toe op zijn website. Zo hoort het ook en zo zal het weer zijn. Ik laat, maar nu loop ik op de zaken vooruit, tot me doordringen wat ik al geloof, dat hij niet heeft geleden toen hij stierf, maar gewoon even is gaan slapen, precies zoals iedereen het zegt. Daarbij geloof ik dat hij zachtjes zijn bijna-dood-ervaring is ingegleden, dat hij ervan heeft genoten om uit zijn lichaam te treden en eerst nog even gewichtloos door de straten te zweven, een belevenis die ik juist hem niet kan misgunnen. Zo is hij van me weggegaan en dus kan ik gewoon verder leven op mezelf, terwijl ik in de praktijk breng wat ik van hem heb geleerd, zo comfortabel mogelijk als ik het wil. Ik heb het blinde vertrouwen dat ik door hem niet ongelukkig kan worden, levend of dood, ik ben blij dat ik hem ken. Hij zal me met rust laten, maar nooit werkelijk van me weggaan. Hij komt gewoon af en toe eens langs, zoals hij dat altijd heeft gedaan. En dan zal ik hem horen en zien en zullen we samen spelen. Even janken. Of lachen. Of we maken een vrolijk huppeltje, hij en ik. Om mezelf te troosten hoef ik alleen maar te denken aan de pechvogels die Jip pas in de toekomst zouden hebben leren kennen. Misschien had juist u hem wel ontmoet. Dan hoort u harder te rouwen dan ik. Of misschien kent u hem al. Wij hebben geluk.

Plaats een reactie