Plezier om het plezier

In mijn vrije uren werk ik aan de vertaling vanuit het Latijn naar het Nederlands van zowat het complete werk van Augustinus. Vanzelfsprekend doe ik dat niet alleen. Met dat grote doel voor ogen is er zelfs, met het geld van de Nederlandse Augustijner kerkprovincie, een heus instituut opgericht dat verschillende vertaalgroepen coördineert, betaalt en zorgt dat de vertalingen worden uitgegeven en verspreid. Zelf ben ik maar een klein radertje in deze geweldige operatie, ik ben een van de tekstredacteuren. Samen met twee classici heb ik een tekst onder handen waarin de kerkvader onomstotelijk aantoont dat er geen enkele tegenspraak bestaat tussen de vier evangelisten, zelfs niet in het kleinste detail. Waarschijnlijk is hij met dat werk begonnen omdat hij het op een gegeven moment helemaal beu was om te luisteren naar de neuzelaars die steeds maar weer wezen op kleine insignificante verschillen tussen die vier allerbetrouwbaarste kroniekschrijvers, waarmee ze dan vaste grond onder de voeten dachten te hebben om kritiek te leveren op de bijbel. Maar waar hij zich nog het meest aan moet hebben geërgerd, was dat er mensen waren die naar die praatjes luisterden, waardoor ze op het pad werden geleid dat wegliep van God, een slecht pad, daarover kent Augustinus geen twijfel, aangezien de weg naar God de enige juiste is. Volgens hem moet je niet neuzelen over de bijbel, je moet er in geloven. En om voor eens en voor altijd af te rekenen met dat geneuzel, heeft hij zich gewapend met hetzelfde gereedschap als die neuzelaars. Hij is zelf gaan neuzelen. Maar als Augustinus neuzelt, dan neuzelt hij niet zomaar. Dan neuzelt hij tot op de bodem, tot op het bot, tot de onderste steen. Hij neuzelt tot in het absurde, totdat hij heeft aangetoond dat er nergens ook maar een spoortje van tegenstrijdigheid bewezen kan worden, en daarvoor gaat hij alle passages van de evangeliën langs, een voor een, uitgebreid als hij vindt dat het nodig is. Wat natuurlijk een gigantisch werk heeft opgeleverd, dat kunt u gerust van me aannemen. Het omspant vier boeken. Het eerste is een inleiding, waarin hij het belang van het werk aantoont en in het voorbijgaan de heidense goden in hun hemd zet. Dat is leuk om te lezen en bovendien heel kenmerkend voor het tijdsgewricht tussen heiden- en christendom, alleen al daarom is het de moeite van het lezen waard. Maar daarna begint het geneuzel. Dat gaat maar door en houdt niet op, hij slaat geen stukje tekst over in zijn minutieuze vergelijking. En wij moeten daar helemaal doorheen, ook wij mogen geen stukje van de zure appel overslaan. We vertalen alles, ongeacht of het interessant is of volkomen overbodig. In de praktijk komt dat er op neer dat we hoofdstuk voor hoofdstuk, zin voor zin, woord voor woord nalopen om er de precieze betekenis van te achterhalen en er Nederlandse taal voor in de plaats te zetten die de betekenis zo dicht mogelijk benadert. Daarbij moeten we er ook nog op letten dat die taal te pruimen is voor de geïnteresseerde lezer, wat evenmin een sinecure is, omdat we zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke Latijn moeten blijven, dat niet overmatig veel overeenkomsten vertoont met het Nederlands. Bovendien stopt Augustinus zijn Latijn vol met betekenis, tot in de uitgebreide bijzinnen toe, waarin hij zijn stokpaardjes berijdt die niets te maken hebben met het onderwerp dat hij nu onder handen heeft, maar waar hij zijn lezers en passant toch van wil doordringen. Hij heeft namelijk veel te vertellen over van alles en nog wat, niet voor niets heeft hij zo veel geschreven. Dus hebben wij onze handen vol aan deze opdracht, waar we al ruim vijf jaar mee bezig zijn. Gelukkig hebben we ondertussen wel een gesmeerde procedure. Eerst vertaalt een van de classici een stuk tekst. Dat stuurt hij naar de andere classicus. Die werkt het door. Daarna werken ze het samen door. Pas daarna komt het stuk naar mij. Dan werk ik het nog een keer door, waarna we met z’n drieën de definitieve tekst vaststellen. Overigens gaat dat allerminst in een moordend tempo. De classici zijn gepensioneerd en ik heb een volle baan, dus we zullen zo eens in de maand bij elkaar komen, soms wat vaker en soms zijn we op vakantie.

Je zou zeggen dat het na vijf jaar gaat vervelen om aan zo’n saaie en langdradige tekst te werken. Natuurlijk zou je dat zeggen, want alles wat ik hiervoor heb verteld wijst daarop. Toch is het tegendeel waar. Dit werk wordt nooit saai. Het blijft heerlijk om te doen. Altijd is het leuk om de gedachtegang van Augustinus te volgen. Ten eerste beschouw ik het als een voorrecht om de woorden te moeten doorgronden van iemand met een werkelijk levend geloof, want dat is Augustinus, hoezeer zijn teksten later ook zijn gebruikt om het geloof vast te leggen in onbetwijfelbare geloofsfeiten. En dan is er ook nog de tekst zelf. Al kraamt hij daarin de meest geweldige onzin uit, hij doet dat altijd overtuigend. Hij is immers retoricus, in hart en nieren, maar vooral in woorden. Zijn redeneringen zijn immer duidelijk en helder, of wij dat nu direct zien of niet. Als we even geen idee hebben waar hij het over heeft, of als we denken dat hij zichzelf tegenspreekt of dat hij iets heeft overgeslagen, dan moeten we gewoon wat beter kijken om het spoor terug te vinden. Uiteindelijk blijkt altijd dat hij toch gelijk heeft, hoe krom dat gelijk ook moge zijn. En de uitdaging voor ons is om dat gelijk in het Nederlands te laten klinken, een uitdaging die we steeds weer met plezier aangaan. Daar houden we ons jaar in jaar uit mee bezig. Daar nemen we de tijd voor. Een voor een gaan we de problemen te lijf en lossen ze op. Voor we tevreden zijn over de betekenis, de woorden, de woordvolgorde en we er zeker van zijn dat de komma’s op de juiste plaats staan, gaan we niet verder naar de volgende zin. Soms gaat dat redelijk snel, maar het is helemaal niet uitzonderlijk als we een uur of langer allerlei variaties bedenken op een twintigtal woorden, steeds met een schuin oog op wat ze zouden moeten betekenen, wat ze zouden kunnen betekenen, wat onze huidige selectie betekent, hoe ze klinken, wat er verkeerd aan is, hoe ze dan moeten worden weergegeven. Soms pakken we er andere vertalingen bij, de Franse en de Engelse. De Fransman is heel vrij in zijn vertaling en interpretatie, de Engelsman heel precies. Maar allebei slaan ze de plank regelmatig volkomen mis in de passages waarvoor we ze consulteren. En daar doen wij het dan goed, wat ons natuurlijk een intense voldoening geeft.

Wij zijn niet bang voor een probleempje en we lopen er niet voor weg. En ondertussen sta ik er versteld van dat ik deze avonturen samen met andere mensen kan beleven, dat het lukt om zonder ongeduld samen te zoeken naar de juiste oplossing. Want zoiets is zeldzaam. Nooit eerder heb ik in gezelschap zo diep op woorden in kunnen gaan. Vrijwel iedereen geeft er al na vijf minuten de brui aan en wil dan dat er beslissingen worden genomen. Maar bij dit werk moeten er helemaal geen beslissingen worden genomen. Er moet met volharding en liefde voor de tekst worden gezocht naar de juiste weergave. Dat is inspannend en hard werk dat een uiterste concentratie en geduld vereist. Maar als je het goed doet, met alle aandacht, dan geeft het dat heerlijke gevoel dat je steeds dichter bij een oplossing komt, langzaam dichter bij een goede Nederlandse zin die ook nog precies uitdrukt wat Augustinus heeft opgeschreven in zijn Latijn. Dat is allesbehalve saai. Eigenlijk zou ik het zelfs jammer vinden als we de klus uiteindelijk toch nog klaren. Dan zal ik onze intensieve sessies moeten missen.

Maar het is niet altijd hosanna in den hoge. Zo werden we aan het eind van onze laatste sessie opgezadeld met een geweldig probleem. We begonnen die dag waar we de vorige keer waren geëindigd, midden in een hoofdstuk. Augustinus had het daarin over de gewoonte in de bijbel om over het geheel te spreken terwijl men een gedeelte bedoelt, wat had geleid tot een ingewikkelde tekst. In de werkvertaling die ik had gekregen voor mijn redactiewerk stond bijvoorbeeld: “Zo is het ook met de drie dagen die verliepen tussen de dood en de verrijzenis van de Heer: die kun je alleen maar goed begrijpen als je uitgaat van de gangbare manier van spreken in ronde getallen.” Augustinus wijst daarmee op het simpele feit dat Jezus op vrijdagmiddag is gestorven en op zondagochtend alweer rondliep. Er zit dus maar iets meer dan een dag tussen sterven en opstaan, terwijl er wordt volgehouden dat hij drie volle dagen na zijn dood is verrezen. Dat is tegenspraak van het zuiverste water en dus zou je denken dat Augustinus dat ruiterlijk toe moet geven. Maar hij at nog liever zijn tong op dan dat hij zoiets deed. Het is helemaal niet inconsistent, zo drukt hij ons op het hart, dat lijkt alleen maar zo door het spraakgebruik. En dat moesten wij die middag in het Nederlands tot uitdrukking laten komen. De woorden ‘ronde getallen’ leken me daarvoor niet helemaal geschikt, maar ik wist niet welke ervoor in de plaats moesten komen. Zelf ken ik namelijk geen Latijn en ik kan dus niet zelfstandig op zoek naar alternatieven. Gelukkig geeft een van de heren classici me in zulke gevallen een letterlijke vertaling, om me zo toch aan die taal te laten ruiken. Dat is een beproefde truc, die me dichter bij de bron brengt en voor mij veel duidelijker in beeld brengt wat Augustinus precies bedoelt en hoe ik het raadsel op zou kunnen lossen. In dit geval stond er helemaal niets over ‘ronde getallen’. Er werd zelfs expliciet gesproken over het deel en het geheel, dus stelde ik voor om die woorden terug te laten komen in de vertaling. Na lang op en neer spreken vonden we een oplossing: “Zo is het ook met de drie dagen die verliepen tussen de dood en de verrijzenis van de Heer: die kun je alleen maar goed begrijpen als je rekening houdt met de gangbare manier van spreken, waarbij het geheel wordt genoemd terwijl het slechts om een gedeelte gaat.” Het is een zin die alle elementen van de Latijnse zin in zich heeft en toch redelijk goed loopt. Bovendien is het nu voor de lezer duidelijk wat er wordt bedoeld. We waren in ieder geval tevreden, al hadden we de volgorde omgedraaid waarin het deel en het geheel worden genoemd. Maar dat is een concessie die het Nederlands regelmatig van ons vraagt en dus maakten we ons daar niet al te druk over. We gingen verder naar de volgende alinea’s, waar tot onze verrassing nog meer van zulke zinnen op ons wachtten met precies dezelfde Latijnse vorm, die we dus ook in het Nederlands uniform moesten maken. Gelukkig gingen ze over hetzelfde onderwerp, dus volharding en volledige concentratie volstonden om er goed uit te komen. We rondden het hoofdstuk af en toen kwam, na al die noeste arbeid, het plezierige gedeelte. Als we een hoofdstuk hebben geklaard, dan lezen we het namelijk aan elkaar voor om zo eens te horen hoe het in zijn geheel klinkt, waarbij meestal blijkt dat het inderdaad een lopende tekst is geworden. Bijkomend voordeel daarvan is dat we tijdens het voorlezen wat meer afstand houden, waardoor we er de laatste kleine foutjes uit kunnen halen die we hadden gemist terwijl we ondergedompeld waren in de materie. Over het algemeen zijn die snel verbeterd en kunnen we opgewekt naar huis. Maar niet deze keer. Deze keer werden de problemen groter. In het gedeelte dat we de vorige keer hadden gedaan bleek namelijk een zin te staan die ons sterk deed denken aan de zinnen die we intussen zo goed hadden leren kennen, al stond er heel iets anders: “En dan moeten we ook nog rekening houden met het gangbare spraakgebruik in de Heilige Schrift om met het deel het geheel aan te duiden.” Dat had er in de werkvertaling gestaan, zo was het blijven staan en zo stond het er nu nog. Eén blik in het Latijn vertelde ons dat deze zin weer precies dezelfde vorm had, “vanuit het deel het geheel”, en dus moest ook deze zin in het uniform. Alleen paste hij absoluut niet in het maatpak dat we voor de andere zinnen in elkaar hadden gestikt, aangezien de zin deze keer iets anders betekende. Het ging hier niet over een deel van de dag dat als een hele dag werd voorgesteld, maar juist om een geheel dat als een deel werd afgeschilderd. Een van de apostelen had namelijk het woord ‘avond’ laten vallen, terwijl hij daarmee duidelijk de hele nacht bedoelde. En dus wees Augustinus ook hier op dat taalgebruik in de bijbel.

Nog even dachten we dat we onze hoofden in het zand konden steken en net doen alsof we niets hadden gezien. Maar al snel bleek dat de twee passages veel te dicht bij elkaar stonden om daarmee weg te kunnen komen. Ze deelden zelfs een pagina, waardoor het voor ons overduidelijk werd dat ze bij elkaar hoorden en dat de tweede keer een verwijzing was naar de eerste. Er was geen ontkomen aan, we moesten alles veranderen en dus hadden we die hele dag voor niets gewerkt.

Toen de omvang van de ramp tot me doordrong raakte ik even in paniek. Die twee zinnen moesten hetzelfde worden, maar ik zag met geen mogelijkheid hoe we dat voor elkaar konden krijgen. Ze betekenden het tegenovergestelde, waar Augustinus zich niet aan leek te storen. Blijkbaar maakte het voor hem niet uit of het deel voor het geheel stond of andersom. Dat viel wat hem betreft onder dezelfde noemer. Maar ik zag dat de zinnen wel degelijk anders waren en dat ze dus anders moesten worden opgeschreven. Terwijl ze in het Latijn hetzelfde waren. Ze hoorden bij elkaar, ze waren hetzelfde, maar ze waren zo anders. Geen wonder dat het me duizelde, met als enig houvast dat er bij de eerste zin ‘significare’ stond, en bij de tweede ‘dicere’. Het eerste is zoveel als ‘aanduiden’, het tweede is ‘noemen’ of ‘zeggen’. Maar ook die strohalm werd me uit handen geslagen door mijn classici, die me direct vertelden dat de twee woorden in het Latijn eigenlijk ongeveer hetzelfde betekenden. Bovendien was het al laat, dus moesten we er voor die dag mee stoppen, hoe koortsachtig mijn brein ook werkte. Het was de eerste keer dat we totaal onbevredigd naar huis gingen, al beloofden we elkaar dat we afzonderlijk over het probleem na zouden denken en dat we een oplossing zouden zoeken. Met als gevolg dat de gedachte dat ik er weer aan moest beginnen drie weken in mijn achterhoofd heeft zitten vervelen, terwijl ik me er op geen enkele manier toe kon zetten het probleem aan te pakken. De twee mogelijkheden stonden diametraal tegenover elkaar, hoe konden ze dan toch hetzelfde zijn? Ik wist niet hoe ik ze samen kon brengen. Want het was onmogelijk om de zin helemaal neutraal te maken, zodat hij met beide winden mee kon waaien. Dat ging gewoon niet, terwijl het in feite noodzakelijk was. Wie het weet mag het zeggen.

Maar gelukkig is er altijd weer de druk van de volgende bijeenkomst. Die komt met rasse schreden naderbij en dus moest ik de handschoen wel opnemen en moest ik er over na gaan denken, gestructureerd en geconcentreerd. Troost en toeverlaat daarbij was die opwekkende gedachte dat iets voor mij niet duister kan blijven als het voor Augustinus helder is. Als hij het ziet, dan is er iets te zien, dat kan niet anders. En als er iets te zien is, dan kan ik het ontdekken. Het was geen probleem zonder oplossing. Vanavond ben ik er over na gaan denken en natuurlijk heb ik eerst weer hulpeloos tussen de verschillende mogelijkheden gezweefd, zonder strohalm om me aan vast te houden. Maar toen heb ik me erin vastgebeten dat de twee varianten in de tekst als gelijken worden beschouwd, het deel voor het geheel, het geheel voor het deel. Maar daarbij hield ik mezelf ook voor dat Augustinus een volleerd retoricus was, die er geen enkele moeite mee had om de trucjes te gebruiken die daarbij horen. Daarom kan het zijn dat hij best wist dat de twee zinnen verschillende betekenissen hadden, maar dat hij ze dezelfde vorm heeft gegeven om ze hetzelfde te laten schijnen, zodat ze naar elkaar konden verwijzen en elkaar dus versterken. Wat zijn betoog weer extra overtuigingskracht gaf. De vorm moest ik dus in ieder geval behouden, om de twee zinnen vervolgens met subtiele verschillen toch iets anders te laten betekenen. En daarbij kwamen significare en dicere me toch te hulp, wat de twee classici me ook hadden wijsgemaakt. Na wikken en wegen en passen en meten heb ik de eerste zin wederom ongewijzigd gelaten, “met het deel het geheel aanduiden” en daar heb ik de tweede variant op aangepast: ”voor het deel het geheel noemen”. U kunt nu beweren dat deze verdeling voor de hand lag en dat ik er ook zonder omwegen op uit had kunnen komen, maar u weet net zo goed als ik dat de feiten vaak veel te diffuus zijn voor de gemakkelijke oplossing als je er met je neus bovenop zit. Bovendien waren er nog andere opties om te overwegen. Zo heb ik er nog aan gedacht om bij de tweede zin ook het alternatief ‘zeggen’ te gebruiken. Daar kon ik dan leuke variaties mee maken, zoals “en je begrijpt dat men dan wel zegt dat de dagen ervoor en erna, de voorbereiding en de eerste dag van de week, die wij de dag des Heren noemen, hele dagen zijn, maar dat men daarmee slechts gedeelten aanduidt.” Ik heb besloten het toch anders te doen: “en je begrijpt dat de dagen ervoor en erna, de voorbereiding en de eerste dag van de week, die voor ons de dag des Heren is, hele dagen worden genoemd, maar dat daarmee slechts gedeelten worden aangeduid. Nu zijn er mensen die in deze moeilijkheid verstrikt zijn geraakt en niet weten dat de manier van spreken, waarbij voor het deel het geheel wordt genoemd, van het grootste belang is.” En later: “De enige oplossing die dus overblijft is dat we dit probleem beschouwen in het licht van de manier van spreken die veel in de Schrift voorkomt, dat voor het deel het geheel wordt genoemd.” En tot slot: “De derde dag wordt weer een hele dag genoemd, terwijl die in feite staat voor het eerste gedeelte ervan, de nacht.”

En zo is het probleem toch nog opgelost. Voor vanavond zit het werk er op. Nu kan ik alleen maar hopen dat de classici het met me eens zullen zijn, of dat ze een andere en spitsvondiger oplossing hebben gevonden. Met hen erbij wordt het zelfs nog beter, dat is een onlosmakelijk onderdeel van het genot dat dit werk me geeft. Wij gaan onversaagd verder. Wij vermaken ons uitstekend. En wat we produceren wordt ook daadwerkelijk uitgegeven, wat een heerlijke zekerheid is.

Maar uitgegeven worden is niet alles, omdat ook vertalingen een publiek nodig hebben. En hoe goed we ons best ook doen, hoeveel briljante invallen we er ook in verwerken, het blijft de vraag of er iemand is die ons werk daadwerkelijk zal gaan lezen. Het kan niet anders of men gooit na het eerste boek de handdoek in de ring. Door de rest van de tekst, waar wij nu zoveel moeite en vernuft in steken, komt men gewoon niet heen, alle ijver en goede voornemens ten spijt. Want hoe briljant Augustinus af en toe ook neuzelt in deze boeken, het blijft geneuzel, schier eindeloos geneuzel.

Dit bericht werd geplaatst in Spreuken en sproken van alledag. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s