Vandaag heb ik een hernieuwd respect voor de marathon opgedaan. Ik had geen kilometer verder kunnen lopen, eigenlijk heb ik al zo’n zeven kilometer verder gelopen dan ik eigenlijk kon.
Maar eerst het goede nieuws: Mijn tijd zit keurig onder het anderhalf uur: 3:26:42. Op het podium geeft me dat recht op plaats 159, van de in totaal 551 deelnemers. Dat is alleszins redelijk, en vooraf had ik met een gerust hart voor dit resultaat getekend.
Maar ik zal er nooit voor tekenen om zo snoeihard kapot te gaan! Dat deed pijn! Het deed me denken aan mijn eerste marathon, toen ik nog geen idee had hoe ver 42 kilometer is. Ook toen kwam iedereen me voorbij rennen alsof het niets was, ook toen kon ik alleen maar overleven. Het enige verschil is dat ik vandaag een slordige drie kwartier sneller was.
Wederom had ik last van overmoed. De eerste helft heb ik gemiddeld sneller dan 13 kilometer per uur gelopen, in de eerste 10 bijna veertien kilometer per uur. Dat was veel te snel, maar het ging zo lekker op dat eerste deel. Nou moet ik ook zeggen dat dit mijn eerste marathon was waarbij je in je eentje kon lopen. Andere jaren heb ik Rotterdam gedaan, en dat evenement is stervensdruk. Daar lopen duizenden renners mee, dus loop je in een onafgebroken stoet mensen. Haal je iemand in, dan kijk je gewoon tegen een paar andere ruggen aan. Dat was hier in Utrecht wel anders. Hier vielen er grote gaten, en dus kon je van groepje naar groepje rennen. Dan wordt het een gevecht van man tegen man, en daarin wil ik mensen gewoon mijn hielen laten zien.
Dat was een heerlijk gevoel, zeker in de eerste tien kilometer. Maar na 15 kilometer moest ik het groepje laten gaan dat ik in de voorgaande kilometers nog op sleeptouw had genomen. Daarna moest ik allerlei mensen laten gaan. Ik moest zowat iedereen laten gaan. Nog een geluk dat ik in het begin zo’n buffer op had gebouwd, zodat mijn tijd er tenminste nog een beetje acceptabel uitziet.