In Wat het betekent atheïst te zijn heb ik verteld dat ik op reis ga om alles te weten te komen over het morele. Ik heb uit de doeken gedaan hoe het komt dat ik in deze wereld moreel gezien geen enkel objectief boven of onder kan onderscheiden, geen goed en geen kwaad. Als ik die begrippen nauwkeurig probeer te onderzoeken worden ze steevast wazig, lopen ze steeds meer in elkaar over en verdwijnen ze uiteindelijk allebei helemaal uit zicht. Toch spelen ze een belangrijke rol in mijn leven. Ze blijven me pesten en lastigvallen. Blijkbaar ben ik dan toch een moreel mens en wordt het dus echt tijd dat ik ze een duidelijker plaats ga geven in mijn wereld. Maar dat is nog lang niet eenvoudig, omdat ik er tegelijk van overtuigd ben dat de gebaande paden door deze moeilijkheden niet meer zijn dan dwaalwegen. God is verdwenen uit mijn universum, dus er is geen weg terug naar de religie. En ik zie ook geen heil in het spoor naar zingeving dat de atheïsten me aanwijzen. Ik wil juist ontsnappen aan de zuigkracht van de ideeën waarmee zij het vacuüm willen opvullen dat God heeft achtergelaten. Dus moet ik zelf op zoek en steek ik nu van wal op mijn ontdekkingsreis. En u, eventuele lezer, u vergezelt me op die zoektocht. U kijkt over mijn schouders heen mee en denkt er het uwe van. Zo vormen we samen een reisgezelschap.
Maar voor we de reis werkelijk aanvaarden hebben we nog een paar dingen te doen. Allereerst moeten we nagaan waarom we op weg zouden gaan in taal, want dat is helemaal niet evident. Taal wordt toch vaak gezien als een middel om mensen uit te leggen hoe iets werkt of om andere mensen te overtuigen van de eigen ideeën. Maar ik wil helemaal niemand overtuigen en bovendien weet ik nog niet eens wat ik ga vertellen, laat staan dat ik kan uitleggen hoe het werkt. Ik wil juist zelf ontdekken wat ik vind om zo zelf overtuigd te raken. Dus waarom dan toch de taal gebruiken voor mijn doel? Waarom ga ik niet via een andere weg op zoek naar het morele? Waarom beklim ik geen berg in Tibet om tot mezelf te komen, waarom ga ik niet onder vreemde volken leven om hun moraal te bestuderen, waarom schrijf ik me niet in voor een cursus mindfulness? Er zijn vele wegen die naar Rome leiden; waarom is de talige de juiste? Bovendien, en dat is misschien nog belangrijker, heeft wat ik hier doe toch een beetje de schijn tegen van volksverlakkerij. Ik zeg dat ik op een ontdekkingsreis ga in taal, maar dat is wel mijn eigen taal. Ik schrijf die taal op, dus ík bepaal waar we heen gaan, hoe we er komen en ook nog hoe het er daar uitziet en wat we er aantreffen. Echt verrassend en gevaarlijk kan zo’n reis voor mij zo toch niet worden, zou je zeggen. En waarom zou u dan nog met mij meekomen op deze talige onderneming, waarde eventuele lezer?
Toch wil ik hier betogen dat ik op deze reis de voorwaarden niet bepaal en dat ik mijzelf hier wel degelijk in de waagschaal stel, waardoor het wel degelijk een ontdekkingsreis wordt. Het is zelfs de essentie van de reis dat ik mezelf ermee uit balans breng en dat ik op zoek ga naar een nieuw evenwicht. En daarbij helpen mij een paar dingen in de taal die ik ten volle wil benutten. Het eerste daarvan is de eis dat teksten samenhangend moeten zijn en dat het je taak als schrijver is die samenhang zo goed mogelijk te borgen. Je kunt geen losse eindjes laten bungelen, het is uit den boze om jezelf tegen te spreken of jezelf te ontkrachten. Je tekst moet een eenheid zijn, ook ik kom daar niet onderuit. En de geschreven taal is daarin onverbiddelijk, vanwege het simpele feit dat je alles wat je hebt geschreven gewoon kunt nalezen. Zo wordt de kleinste tegenstrijdigheid, leemte of holle frase makkelijk aan te wijzen. Ik kan dus niet zomaar alles schrijven wat ik wil. Er zijn regels die me ervan weerhouden om het ene pad te kiezen en me dwingen het andere in te slaan.
Ja, zult u zeggen, dat is wel zo. Maar dan moet je er ook bij vermelden dat tekst naast onbuigzaam en onverbiddelijk, ook flexibel is, omdat je als schrijver alles kunt herroepen, herschrijven, bijschrijven, schrappen, verbeteren, overschrijven; de delete-knop is je vriend. En dat klopt, u heeft gelijk. Schrijven is een spel van dwang en vrijheid. Maar dat versterkt het effect alleen maar. Ik schrijf wat in lijn ligt van wat ik heb geschreven en aan de andere kant breng wat ik geschreven heb in lijn met wat ik schrijf. Steeds maar weer. En al doende kom ik zaken tegen die ik nog niet wist, omdat ze verstopt zaten achter wat voor de hand lag. Bovendien brengt dit spel soms pijnlijk duidelijk aan het licht dat er precies andere zaken voor de hand liggen dan ik altijd had gedacht. Het komt zelfs voor dat ik word gedwongen mijn hele standpunt te herzien, waardoor ik alles moet omgooien. En dat is allesbehalve een ramp. Ik ga dan heus niet zitten kniezen omdat ik me zoveel meer werk op de hals heb gehaald. Integendeel, ik verheug me op het inzicht en verwelkom de nieuwe mogelijkheden. Dus zolang ik bij het schrijven een zoekende geest houd en niet ga leuteren om te verbergen dat ik niet precies weet waar ik het over heb, ontpopt schrijven zich als een effectief middel om er achter te komen waar ik eigenlijk sta en wat ik eigenlijk vind, en dus tot het perfecte medium voor een zoektocht.
Daarnaast speelt er nog iets anders waar ik geen controle over heb. En daarbij bent u van belang, waarde eventuele lezer. U representeert de werkelijkheid door over mijn schouders heen mee te kijken terwijl ik werk. U dwingt me om na te gaan of wat ik schrijf wel overeenkomt met wat ik beleef. U geeft tegenvoorbeelden, u laat me nog eens nakijken of ik werkelijk begrijpelijk heb uitgelegd wat ik wil zeggen en of ik niet iets over het hoofd heb gezien wat toch werkelijk van belang is. U waarschuwt me als de tekst met me aan de haal gaat en me langs paden stuurt die tekstueel juist zijn maar in werkelijkheid kant noch wal raken. Vanwege u voeg ik nog dat ene detail toe, waardoor het geheel leesbaarder wordt. Waarna ik dat detail natuurlijk wel weer in overeenstemming moet brengen met de rest van de tekst en de rest in overeenstemming met het detail, waardoor er weer nieuwe betekenissen, nieuwe mogelijkheden en nieuwe vergezichten worden onthuld.
We zien nu de contouren van het proces. De werkelijkheid dwingt me om zaken te benoemen, waarna de tekst me dwingt om die tot in de puntjes uit te werken, waarna de werkelijkheid me weer dwingt om wat ik heb gezegd te herroepen, te nuanceren, weg te halen of aan te vullen. Waarna ik de tekst opnieuw moet aanpassen. En zo draait de cirkel van dwingende tekst en werkelijkheid steeds verder en boort ze zich verder en verder in de materie, wordt er uiteindelijk een essentie duidelijk waarop ik wil wijzen. Dat leidt tot een tekst die weliswaar helemaal op mijn persoon betrokken is, maar die ik niet met voorbedachte rade kan sturen en waar ik van tevoren al helemaal de uitkomst niet van kan bepalen. Het is een onverbiddelijk en nauwkeurig proces. Maar toch altijd speels, precies zoals ik het graag heb.
Wat mij betreft is dat reden genoeg om de talige weg te kiezen en ik hoop dat ik u ervan heb kunnen overtuigen dat ik u niet in het ootje aan het nemen ben. Dat obstakel is dus uit de weg en je zou zeggen dat we nu kunnen afreizen. Maar voordat we ook maar een stap zetten, hebben we nog iets anders te doen. We moeten een duidelijk beginpunt markeren van de reis, anders doen we elke stap in het luchtledige. De keuze voor het beginpunt schept namelijk de ruimte waarin we ons gaan begeven. Daarnaast is het sowieso voor elke reis essentieel dat je weet waar je van start gaat, omdat je anders nooit goed kunt navigeren en je dus ook niet weet waar je bent als je ergens uitkomt. Als we dit nu niet goed regelen zullen we hopeloos verdwalen.
Via de traditie bieden zich al al direct een tweetal mooie beginpunten aan die we niet kunnen negeren. De allereerste is natuurlijk de scheppende God die in den beginne hemel en aarde liet bestaan, boven de afgrond zweefde, licht en donker scheidde, water en land, het leven op aarde maakte en tot slot de mens. Dat is het bekende scheppingsverhaal dat we kunnen nalezen in Genesis 1. Onwillekeurig heeft het voor de meesten van ons al allerlei morele connotaties, maar die komen vooral uit de overweldigende christelijke traditie die erachter schuilgaat. Als we die even wegdenken en beter kijken naar wat er eigenlijk staat, dan blijkt ineens dat er in dit verhaal nog vrijwel niets te rapen valt voor de moraal. Er staat alleen dat God de wereld heeft geschapen, dat Hij ons naar zijn beeld heeft gemaakt als man en vrouw, en dat Hij ons de heerschappij heeft gegeven over de rest van de schepping. Maar moreel gezien wordt er nog helemaal niets gedefinieerd. Vanuit hier kunnen we dus eigenlijk geen kant op. Gelukkig krijgen we meer houvast met het tweede scheppingsverhaal dat direct op het eerste volgt. Daarin schept God de mens uit modder, geeft hem een vrouw, waarna Adam en Eva zich vergrijpen aan de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. Vervolgens laat God hen vertrekken uit de tuin van Eden omdat Hij hen niet meer vertrouwt in de buurt van de levensboom. Want stel je voor dat die ongehoorzame snuiters ook nog daarvan gaan knabbelen en het eeuwige leven verkrijgen!
In dat tweede scheppingsverhaal worden Adam en Eva neergezet in een duidelijke verhouding tot God die je als beginpunt kunt zien van de moraal. In den beginne was die relatie tussen mens en God volstrekt vanzelfsprekend en natuurlijk. De mensen dachten er niet eens over om Gods autoriteit te bevragen, laat staan om zijn geboden te overtreden. Daar waren ze gelukkig mee. Maar we weten allemaal wat er vervolgens gebeurde. De slimme slang plantte het zaadje van achterdocht in hun hoofd en vervolgens deden ze wat God hen verboden had. Zo werden ze als Hij, kennende goed en kwaad en bang voor hun eigen stem. Wij zijn dus het product van onze eigen ongehoorzaamheid en hoogmoed en alles wat ons nu nog rest is terugverlangen naar die natuurlijke staat in de tuin van Eden, waarin we een vanzelfsprekende relatie hadden met God. De moraal die hier zijn beginpunt kent is er dan ook op gericht om die relatie te herstellen, het vertrouwen van God terug te winnen zodat Hij ons weer toelaat in het paradijs, waar we ons vervolgens alsnog tegoed kunnen doen aan de boom des levens.
Natuurlijk heeft de christelijke moraal veel meer om het lijf dan dat, maar hier wordt het allereerste begin ervan onthuld. Hoe we onze relatie met God kunnen herstellen wordt in het scheppingsverhaal nog niet duidelijk. De moraal is dan ook nog lang niet af, maar begint zich direct nadien wel hevig te ontwikkelen in de verhouding tussen Kaïn en Abel. Ook geeft God later via Mozes nog een paar aanwijzingen, de Joodse profeten geven er een boel en tot slot komt Christus er nog uitgebreid op terug. Als we het christelijke wereldbeeld dus aanvaarden hebben we voldoende houvast om voor onszelf een duidelijke weg uit te stippelen. Het is een adequaat verhaal. Alleen is er één groot probleem. Zoals ik in het vorige artikel al aangaf is God geen mogelijkheid die ik overweeg. Dus heb ik niets aan dit verhaal. Ik schuif het terzijde als beginpunt en eerste definiëring van de morele ruimte.
Op naar het andere scheppingsverhaal dat zich via de traditie aandient, het naturalistische. In den beginnen was er een knal die een ruimte deed ontstaan, met materie erin van allerlei aard. Al die brokken materie oefenden allerlei krachten op elkaar uit en reageerden met elkaar, waardoor langzaamaan, heel geleidelijk sterren ontstonden, melkwegstelsels, met daarin de zon en de aarde. Die aarde kreeg een meteorietenregen op zijn dak, waardoor er zich een zekere hoeveelheid water verzamelde, waaruit vervolgens een zogenoemd oersoepje trok. Daarin ontstonden op onbegrepen wijze micro-organismen, die zuurstof introduceerden in de dampkring van de aarde. Vervolgens werd de aarde een rode planeet, omdat al het ijzer aan het oppervlak ging oxideren. Pas toen dat proces zijn werk had gedaan ging het zuurstofgehalte van het water en de atmosfeer drastisch omhoog en konden er organismen ontstaan die hiervan gebruikmaakten. De evolutie had het overgenomen met DNA als bouwsteen. Door mutaties ontstonden er verschillende organismen, en de mutaties die in de gegeven omstandigheden de beste kansen op overleven gaven bleven steeds over. Zo ontstond langzamerhand een grote biodiversiteit, met als uiteindelijk resultaat onder andere mijzelf, hier aan mijn bureau met mijn pen op papier, en de mees die buiten zijn repetitieve liedje zingt. Het is wat kort door de bocht allemaal, maar in grote lijnen geloven de meesten van ons dat het zo is gegaan. En ik ben daar al niet anders in.
Ik vind het een zeer plausibel klinkend scheppingsverhaal. En zoveel wetenschappers hebben daar zulke slimme dingen over gezegd en bewezen, dat ik er weinig op aan te merken heb. Je zou dus denken dat ik dit verhaal als uitgangspunt zou moeten nemen van onze zoektocht, net zoals de atheïsten lijken te doen die op zoek zijn naar een universele seculiere moraal op basis van een naturalistische wereldvisie die vertrouwt op feitelijke waarneming, wetenschappelijke inzichten en de rede. Maar als we beter kijken is dit scheppingsverhaal nog problematischer als beginpunt dan het eerste scheppingsverhaal in de bijbel, dat moet iedereen toch kunnen zien. Had je daar nog een God als middelpunt waarop de mens zich kon richten, hier zit werkelijk geen greintje moraal in, zelfs niet het allerkleinste begin ervan. Alles is perfect neutraal. Niets is goed of slecht. Ik kan het zelfs niet goed of slecht vinden dat ik zelf besta. Dat is binnen dit narratief niet meer dan een feit tussen een overweldigende hoeveelheid andere feiten. En zonder goed en slecht, hoe subjectief ook, komen we geen stap verder in de richting van het morele. We dreigen dus vast te lopen nog voor we zijn begonnen. Maar we wanhopen niet, omdat we, net als in de bijbel, ook hier weer naar het vervolg kunnen kijken, het scheppingsverhaal van de mens en zijn maatschappij. We zijn benieuwd of we daarin wel een essentie kunnen vinden van de moraal.
We construeren dus nog een tweede naturalistisch scheppingsverhaal bovenop het eerste. Door het evolutionaire proces van een bepaald dier ontstond de mens en die mens leefde in gemeenschappen. Binnen die gemeenschappen was het voordelig dat leden zich voorspelbaar gedroegen, zodat de gemeenschap op hen kon rekenen. Die voorspelbaarheid gaf betere kansen op overleven en werd dus regel. Doordat ook de taal ontstond, ontstonden vervolgens de begrippen goed en slecht, goed als in goed voor de gemeenschap, slecht als in slecht voor de gemeenschap. De inhoud van die begrippen fluctueerde door de tijd heen naar gelang de omgeving, de manier van leven en de omvang van de gemeenschap. Door de eeuwen heen en onder invloed van allerlei filosofen en godsdienstige ontwikkelingen werden goed en kwaad als grootheden tegenover elkaar gezet. Het gevoel ervoor werd heel sterk en kende steeds meer nuances binnen de verschillende gemeenschappen. Vanuit die gemeenschappen krijgt ieder mens dat gevoel met de paplepel ingegoten. In grote lijnen is het dan ook voor iedereen volkomen duidelijk wat goed is en wat kwaad, dit is een intuïtie die ieder mens heeft, zo ook ik, zo ook u, waarde lezer. Dat kunt u niet ontkennen en ik al evenmin.
Maar is dit daardoor ook werkelijk het begin van mijn verhaal? Daar zet ik grote vraagtekens bij. De uitkomst ervan is dan wel dat iedereen weet wat goed en kwaad is, maar ik betwijfel of we daardoor ook iets te weten kunnen komen over de aard van het goede of het kwade. Ik denk zelfs dat als we onze zoektocht hier beginnen, we hoogstens iets kunnen ontdekken over het functioneren van de maatschappij en dat ligt buiten ons onderzoeksgebied. Ik wil bijvoorbeeld te weten komen of en hoe ik moreel gezien het ene goede boven het andere kan stellen. Maar als ik dit verhaal als uitgangspunt neem kom ik daar niet eens bij in de buurt, omdat overleven dan het enige criterium wordt. Als een moraal daaraan voldoet kan ik er met deze theorie in de hand niets tegen beginnen, hoezeer iets me ook tegen de borst stuit. Op dit pad zijn we namelijk alleen bezig met het genereren van objectieve modellen van de werkelijkheid, en die hebben geen enkele betrekking op mij of op mijn moraal. De wetenschappelijke blik dwingt mij zelfs om mijzelf en mijn moraal helemaal buiten beschouwing te laten, terwijl mijn moraal juist centraal moet staan in mijn zoektocht. Daarom moeten we ook dit verhaal laten voor wat het is. Waarmee ik overigens allerminst het belang ervan wil bagatelliseren. We komen het later op onze reis ongetwijfeld nog wel een keer tegen, maar het beginpunt is het niet. Daarom vertel ik nog een derde scheppingsverhaal, niet vanuit de traditie dit keer.
In den beginne werd ik geboren. Maar mijn prille wereld was nog woest en onbegrijpelijk, nog nergens was een ordening te bekennen. Dat was ook niet nodig. Ik ging volstrekt vanzelfsprekend op in de gemeenschap die me had voortgebracht en ik weet er dan ook niets meer van. In mijn allereerste herinnering wordt die vanzelfsprekendheid aan diggelen gegooid doordat ik apart word gezet van die gemeenschap. Ineens is er een onderscheid tussen mij en de anderen, wat gepaard gaat met een overweldigend gevoel van machteloosheid en woede. Ik logeerde bij een oom en tante. Tijdens het eten zette tante me zomaar in een kinderstoel, terwijl ik daar thuis al lang niet meer in hoefde. Het ongeloof en de wanhoop die me overvielen kan ik nog steeds proeven. Ik weet ook nog dat ik gefrustreerd de kamer rondkeek en dat mijn blik bleef rusten op mijn nichtje, dat ongeveer even oud was als ik. Zij mocht op een gewone stoel zitten, waardoor er ook nog een onbedwingbaar gevoel van onrechtvaardigheid in me opwelde. Dat moment van schaamte markeerde het begin van mijn wereld. Vanaf dat moment besta ik en ben ik een bewust onderdeel van de samenleving der mensen. Ik spiegel me aan hen, ik positioneer me ten opzichte van hen, ik beoordeel hen en mijzelf.
Dit verhaal heeft geen van de bezwaren die ik tegen de vorige verhalen heb ingebracht. Ik geloof erin. Het is werkelijk gebeurd, dat kan ik u garanderen. Bovendien heb ik geen tweede scheppingsverhaal nodig om het in verband te kunnen brengen met het morele. Het zit vol met waarde. De gevoelens die er in voorkomen zijn weliswaar nog primair en primitief, maar ze geven al wel direct een duidelijk idee van waar goed en slecht liggen. Het laat zien hoe een subject zich voor het eerst bewust wordt van de morele ruimte en dat voelt als verontwaardiging en onrecht. Daarmee is het heel werkelijk en heel dicht op de huid. Ik kan er wat mee.
Maar dat ik er wat mee kan, betekent nog niet dat u mij hierin kunt volgen. Een terecht bezwaar dat u ertegen kunt inbrengen is dat het verhaal wel erg individueel is. Wat heeft u immers te maken met dat joch dat daar in zijn kinderstoel zit te mokken? Niets! U heeft een ander verhaal, of misschien herinnert u zich helemaal geen dergelijk voorval. Maar toch is het een feit dat ook u in deze wereld bent gekomen en dat u zich er aan heeft aangepast, ieder van u, en ieder die u kent. Bovendien kan ik het verhaal makkelijk uitbreiden, waarmee wordt aangetoond dat ik vanuit dit startpunt alle kanten op kan. Dat is belangrijk, omdat het scheppen niet is afgelopen na het allereerste begin. Ik kan mijn verhaal bijvoorbeeld in een wat breder kader neerzetten. Zo is het tafereel keurig in te bedden in de grotere geschiedenis van mijn familie. Mijn moeder moest geopereerd worden en dus werden de kinderen zolang bij familieleden ondergebracht. We kunnen dus duidelijke redenen vanuit de maatschappij aanwijzen die ervoor zorgden dat ik daar aan tafel zat, waardoor het geheel al minder individueel wordt. En vervolgens kun je er ook nog over speculeren wat mijn vader dan deed in de tussentijd. Verder bestaat er een foto van mij en mijn nichtje, dat een paar maanden ouder is dan ik. In die foto zit de bron van mijn gevoel van onrechtvaardigheid. Ik ben daarop nog geen jaar oud, maar ik sta al rechtop terwijl mijn nichtje nog moet zitten. Daaruit blijkt dat ik in mijn ontwikkeling verdorie ruim voorliep op het meisje dat in mijn allereerste levensbeelden tevreden op haar gewone stoel zit te eten. Wat deed ik dan in die kinderstoel?!
Nu u over deze informatie beschikt kunt u beter beoordelen of mijn boosheid terecht was of niet. Maar er zijn nog meer standpunten die ik tegenwoordig kan onderscheiden. Zo is er het standpunt van het bewuste nichtje en dat van de rest van de familie, haar oudere zussen en hun ouders, mijn oom en tante. De laatsten vonden waarschijnlijk dat er niks mis was met de situatie, al zal het wat onwennig zijn geweest met dat niet bijster gelukkige ventje in hun midden. Die heeft natuurlijk heimwee, zo zullen ze hebben gedacht. En dat is een begrijpelijke positie, realiseer ik me nu. Het nichtje op haar beurt prijst zich op dat moment misschien gelukkig, omdat ze eindelijk niet meer in die kinderstoel hoeft, nu een ander slachtoffer haar plaats heeft ingenomen. Maar wie weet was ook zij verbolgen, omdat ik haar bijzondere plekje had ingepikt en was zij op haar beurt vreselijk jaloers op mij. Die laatste mogelijkheid komt nu pas bij me op, na al die jaren, nu ik het tafereel ook vanuit andere perspectieven probeer te bekijken. En dat bekijken vanuit andere perspectieven is het gevolg van het spiegelen van deze gevoelens aan anderen. Als je zelf onrecht voelt, volgt daar onvermijdelijk uit dat mogelijk ook anderen onrecht voelen. Dat had ik nooit kunnen leren als ik zelf geen subject was geweest. Vanuit dat ene perspectief kan ik dus meer zien, en sterker nog, vanuit dat ene perspectief kan ik mezelf inleven in die anderen. En dat is waardevol, dat is het allereerste begin van een moraal.
Aan de andere kant zou je misschien denken dat ik met het interne standpunt dat ik in dit scheppingsverhaal omarm een scheiding lijk aan te brengen tussen mij en de rest van de schepping. Dat riekt naar dualisme en objectivering van de wereld, wat je kunt beschouwen als een weg die regelrecht in de open armen van het naturalisme leidt. Als u dat vermoedt, observeer dan dat de wereld om me heen in dit verhaal op geen enkele manier tot object wordt gemaakt. Ik construeer die wereld, jazeker, maar daar heb ik zelf nauwelijks invloed op, zeker niet in den beginne. Ik neem geen afstand van de wereld die in mijn verhaal is gecreëerd. Ik laat die over me heen komen, ik laat me meevoeren. Wat dat betreft zit ik niet op de lijn van Descartes, Bacon en Locke, die veel belang hechtten aan het menselijk verstand en rationaliteit en die vonden dat alle dingen in onze omgeving objecten zijn die we kunnen gebruiken en die we tot instrumenten moeten maken. Ik ben meer gecharmeerd van Montaigne, die, zonder het belang ervan te ontkennen, niet zo’n hoge dunk had van de rede en het menselijk verstand als middel om de wereld te leren kennen. Voor mij is ons onderzoek dan ook een constant veranderende wereld, ik ben meer een danser dan een wetenschapper. Ik ben niet op zoek naar onthechting maar naar betrokkenheid, meer op zoek naar eenwording met de werkelijkheid dan dat ik me ervan afscheid en mezelf als bijzonder beschouw. Ik weet dat het futiel is wat ik onderneem, maar ik onderneem het toch omdat ik nieuwsgierig ben naar wat het oplevert.
De wereld van dat subject in mijn scheppingsverhaal staat dus niet los van de werkelijkheid. De beschreven ervaring is zelfs het begin van de verstrengeling die gaat plaatsvinden tussen beide. Dat gaat steeds verder en verder, waardoor de morele ruimte ook steeds groter wordt. Een uitbreidend universum dus, het ideale terrein voor een ontdekkingstocht. Mijn besluit staat vast. Ik kies voor dit laatste verhaal. Dit is ons beginpunt, het schept de morele ruimte. Nu moet ik op weg gaan en laten zien hoe de wereld van het individu er uitziet en hoe de werkelijkheid daar steeds weer op inbreekt. Hoe gaat dat verder, hoe ontwikkelt die wereld zich, wat is een wereld eigenlijk?
Rugzakken om? Laten we gaan.