Drie jongens naast elkaar:
“Het is alleen maar een spelletje spelen, eten, en dan naar huis.”
“Ja, maar waarom een spelletje spelen?”
“Omdat iemand dat heeft bedacht!”
“Maar wie dan?”
“Weet ik veel! Gewoon iemand.”
Drie jongens naast elkaar:
“Het is alleen maar een spelletje spelen, eten, en dan naar huis.”
“Ja, maar waarom een spelletje spelen?”
“Omdat iemand dat heeft bedacht!”
“Maar wie dan?”
“Weet ik veel! Gewoon iemand.”