Net als Poes is Muis een kat. Het is een kat die bij mij in huis woont en mijn brokjes eet. Maar het blijft een kat, die kattedingen doet. Zo ging ze net het huis uit, wat direct een enorm lawaai opleverde op mijn plaatsje. Zoveel lawaai dat ik maar eens door het raam naar buiten ging loeren. Niet minder dan twee mezen maakten duikvluchten naar haar, kwetterend dat het een aard had en Muis verdween dan ook schielijk door het kattenluik. Waarom die twee beestjes zoveel misbaar maakten werd aan mij geopenbaard toen Muisje langs me heen probeerde te glippen terwijl er duidelijk een vleugeltje uit haar bek groeide. En het is mij welbekend dat er doorgaans geen vleugels groeien uit de bekjes van kleine poesjes, dus moest ze er wel een te pakken hebben, zo’n gevederde vrind, ongetwijfeld het nageslacht van die twee herrieschoppers buiten.
Nu is het niet zo dat ik kleine Muis haar overwinning misgun, zeker niet, maar ik wil ook niet dat er straks een vogellijkje gaat liggen stinken achter de bank, dat spreekt voor zich. En dus heb ik haar haar prooi ontfutseld, iets waar ze niet tevreden mee was, maar wat ze me ook niet nadraagt, gezien het feit dat ze nu weer tevreden op mijn schoot ligt te knorren. Haar slachtoffertje leefde nog toen ik het omhoog hield. Het kopje kon ze niet meer oprichten, maar ze flapperde met een vleugeltje in mijn hand terwijl ik zo snel mogelijk in mijn schoenen gleed. Ik heb haar op het dak gelegd, buiten het bereik van grijpgrage Muizenklauwtjes, maar zo te zien had ze ondertussen de geest al gegeven. Een teken van leven gaf ze niet meer, haar ouders des te harder. Die vlogen onverminderd kwetterend om me heen toen ik buiten kwam. Van de schutting naar het dak van de schuur, halverwege de muur van de buren, terug naar de schutting, niet te dicht bij mij in de buurt natuurlijk.
Eenmaal weer terug binnen begon het, heel toepasselijk, te hozen. Het is daarom maar te hopen dat het beestje inderdaad al dood was in mijn hand. Niets kan ellendiger zijn dan langzaam sterven in de regen.