Een middagje filosofie

Over een lezing van Peter Hacker

Laatst woonde ik een lezing bij, georganiseerd door de faculteiten filosofie van de universiteiten van Utrecht en Leiden. Daar sprak ene Peter Hacker over het concept van de persoon en hij werd ingeleid door Herman Philipse. Nu krijg ik direct kippenvel als ik Philipse zie, met zijn gladde kop, en nog meer als ik hem hoor, met zijn pompeuze en aanstellerig correcte Engels. Bovendien mag ik de man niet als denker. Ik heb hem er zelfs ooit van beschuldigd filosofisch corrupt te zijn. Dat deed ik omdat ik vond dat hij denkbeelden van anderen veel te gemakkelijk verwierp op grond van maatstaven die hij vervolgens niet toepaste op de ideeën die hij er zelf tegenover stelde en die hij toch als meer juist presenteerde (om niet te zeggen dat hij ze als juist beschouwde, hoewel ik hem daar eigenlijk van verdacht). Dat heb ik hier allemaal veel uitgebreider uitgelegd en daar ga ik nu niet verder op in, maar het zal u intussen duidelijk zijn geworden dat onze spreker voor mij een gunstiger introductie had kunnen hebben, mild uitgedrukt. Het is dus gerechtvaardigd als u denkt dat ik ietwat bevooroordeeld naar de man begon te luisteren, ietwat recalcitrant. Maar ik kan u verzekeren dat ik zoveel rationeel vermogen heb dat ik het Peter Hacker niet heb nagedragen dat Herman Philipse hem bewonderde. Je kunt het de leiders nu eenmaal niet kwalijk nemen dat ze volgers hebben. Ik was alleen maar blij dat Philipse zijn mond hield, ging zitten en het woord liet aan het hoofdgerecht van de middag.

U zult mij moeten vergeven dat ik niet de hele lezing heb kunnen volgen. De man las zijn verhaal op van een papier, blijkbaar een gewoonte op Oxford, en regelmatig kon ik hem niet verstaan en dus niet volgen. Wat ik uit zijn lezing wel opmaakte is dat de term persoon een evolutie heeft doorgemaakt van een personage in een toneelstuk in vroeg Romeinse tijden, via een duidelijke rol in de maatschappij een paar eeuwen later naar de persoonlijke persoon die we nu ook nog zo’n beetje kennen vanaf de zesde eeuw. De Grieken deden het zelfs helemaal zonder personen, iets wat hen blijkbaar niet slecht afging. Zo kwam Hacker bij ons eigen beeld van de persoon en bij zijn moderne concept van het begrip. Wat ik begreep was dat het van erg veel factoren afhangt of je een persoon bent of niet. Je moet een complexe taal hebben. Je moet rationeel zijn. Je moet besef hebben van moraal, van goed en kwaad. Je moet verdriet kennen. En zo waren er nog een hele rits eisen waaraan levende wezens moeten voldoen vóór ze als personen kunnen worden gezien.

Natuurlijk heeft Peter Hacker die middag nog veel meer gezegd. Hij nam mooie omwegen en ik heb me bij vlagen werkelijk uitstekend geamuseerd. Een moment had ik zelfs een aha-erlebnis, waarin ik hem op een bepaald punt enthousiast gelijk gaf, al weet ik nu niet meer over welk bepaalde punt het op dat moment ging. De lezing was dus zeker de moeite waard, maar toch moest ik het op het centrale punt van zijn redenering oneens zijn met Peter Hacker. Ik ben namelijk van mening dat hij ons niet het concept van de persoon heeft gegeven, maar iets anders, iets veel meer triviaal.

Maar u hoeft mij niet op mijn woord te geloven. Hacker zelf haalde zichzelf namelijk al keurig onderuit in het vragenuurtje. De eerste vraag werd gesteld door een jongen die vertelde dat hij soms psychotisch was en dat hij in die toestand niet rationeel was, geen besef had van moraal en dat hij op die momenten nog veel meer miste wat Hacker als essentieel beschouwde voor de persoon. Zijn vraag was dan ook of Hacker vond dat hij op die momenten een persoon was of niet. Dit was voor Peter Hacker de aangewezen gelegenheid om ruggengraat te tonen door zich vierkant achter zijn concept op te stellen. Daarvoor had hij moeten zeggen dat het zeer goed mogelijk was dat, hoewel hij geen uitsluitsel kon geven zonder uitvoerig onderzoek, de jongen in zijn psychoses filosofisch gezien geen persoon was, omdat hij nu eenmaal niet aan de voorwaarden voldeed. Zo simpel lag het. Ik beschouwde het dan ook als laf dat Hacker er omheen begon te praten en het uiteindelijk zelfs vanzelfsprekend vond dat de jongen ook in zijn afwezige toestand als een persoon werd gezien. Dat leek me meer op juridische leest geschoeid dan op filosofische. Later besefte ik me dat het niet alleen laf was geweest wat Peter Hacker daar deed, maar dat het ook meteen zijn hele betoog onderuit haalde. Al die eigenschappen die hij had genoemd, die een individu volgens hem nodig had om een persoon te zijn, werden in één klap futiel. Het waren blijkbaar helemaal geen harde eisen, zoals hij ons wel had willen doen geloven. Ze waren zelfs overbodig. Uit zijn antwoord kon je opmaken dat we personen zijn zodra we mens zijn. Meer hebben we er niet voor nodig. Hacker had dan ook niet zozeer het concept van een persoon beschreven in zijn lezing. Hij had de mens beschreven. Mensen hebben een complexe taal. Mensen zijn rationeel. Mensen hebben moreel besef. Mensen weten van goed en kwaad. Mensen voelen verdriet. De persoon staat in zijn visie gelijk aan de mens, al wenst hij dat blijkbaar niet zo openlijk te stellen. Dan zou namelijk aan het licht komen dat hij een perfecte cirkelredenering volgt. Hij gaat uit, zo stel ik me voor, van het algemeen menselijk taalgebruik, waarin alleen mensen als personen worden aangeduid. Vervolgens plakt hij op het begrip persoon alle predicaten die de mens in de ogen van de mens verheft boven de dieren. Daarmee krijgt hij al snel een concept van de persoon waaraan natuurlijk vooral mensen voldoen. En dat maakt de cirkel rond. Hij schroomt vervolgens ook niet om nog wat vals te spelen als blijkt dat een mens psychotisch kan zijn. Ook dan is die mens een persoon, ook al voldoet hij niet aan de voorwaarden. Dieren kunnen in Hackers ogen geen personen zijn, al wilde hij in het vragenuurtje wel toegeven dat we bijvoorbeeld dolfijnen best als personen zouden kunnen gaan beschouwen als in de toekomst zou blijken dat ze een complexe taal bezitten en een moreel besef. Heel humoristisch gaf hij nog het tegenvoorbeeld van het oude dametje dat haar hondje als persoon behandelde, maar dat hoefden we wat hem betreft niet serieus te nemen.

Peter Hacker heeft dus de mens beschreven toen hij de persoon wilde uittekenen. Daarmee zijn de termen mens en persoon uitwisselbaar geworden en heeft de laatste dus eigenlijk helemaal geen recht van bestaan. Wat mij betreft worden we van de redeneringen van Peter Hacker dus weinig wijzer als we werkelijk op zoek zijn naar het concept van de persoon. Vandaar dat ik zelf ben gaan zoeken. En laat ik hier een simpel voorstel doen, niet meer dan de richting waarin we zouden kunnen kijken. Wilt u dat voorstel kunnen volgen, dan moet u wel voldoen aan een kleine voorwaarde. U moet zich opstellen als onderzoeker. Wij mogen niet de fout maken die Hacker maakte. Hij ging bij zijn zoektocht uit van de mens en kwam vervolgens ook weer keurig uit bij de mens. Wij moeten ons daarentegen objectief opstellen. Dat wil zeggen dat we niet met persoonlijke ogen zullen kijken. We voelen ons een persoon, maar daar laten we ons in ons redeneren niet door leiden. Een onderzoeker behoort nu eenmaal afstand te nemen van het object dat hij onderzoekt, in ons geval het persoon-zijn. Wij zullen onderzoeken wat zoal personen kunnen worden genoemd en wat er dus wie wordt en wat wat blijft, en in wiens ogen. Op voorhand is alles gelijk, zijn alle persoonlijke titels ingetrokken, is alles wat, we beginnen opnieuw. Ook ik ben geen persoon, ook u niet. Met zo’n blik hebben we dus alleen houvast aan de werkelijkheid en het enige wat we in die werkelijkheid zien zijn kandidaten voor de titel van persoon. Die kandidaten zijn in mijn ogen in eerste instantie de wezens die met elkaar omgaan. Soortgenoten gaan vooral om met elkaar, maar er is ook intersoortelijk contact. Onder al die soorten zie ik bijvoorbeeld de soort die zich trots op de borst klopt omdat deze soort het concept van de persoon heeft uitgevonden en kan begrijpen, terwijl de rest van de soorten daar geen notie van heeft. Maar maakt die borstklopperij dat het concept van de persoon slechts past op die ene soort? Zelf denk ik natuurlijk van niet, dat heeft u al lang begrepen. Daarom betrek ik ook de andere soorten in het onderzoek. Laat ik eerst de grensgevallen eens bekijken, het intersoortelijk contact. Een voorbeeld daarvan heeft Hacker al gegeven en dat voorbeeld neem ik van hem Peter Hackerover, het oude dametje met haar hondje. Zij behandelt haar hondje als persoon, terwijl het voor ons duidelijk geen persoon is. Met dat gegeven in de hand kunnen we haar uitlachen, maar we kunnen ook onderzoeken hoe het hondje voor haar een persoon kan zijn zonder dat het er voor ons een wordt. En dat blijkt kinderlijk eenvoudig. We moeten ons er daarbij alleen goed rekenschap van geven dat de vrouw met het hondje samenleeft in een gemeenschap van twee. Ze zijn alle dagen bij elkaar en op elkaar aangewezen. Het lijkt me niet meer dan natuurlijk dat het hondje dan voor haar een persoon wordt. Het hondje is namelijk het andere lid van de gemeenschap waar terdege rekening mee moet worden gehouden. Bij mij werkt dat eigenlijk net zo. Mijn katten zijn voor mij inderdaad ook personen. Niet dat ik ze als mensen behandel, want daarmee maakte Hacker de vrouw in feite belachelijk en liet hij weer zien dat hij de twee begrippen door elkaar haalt, maar personen zijn mijn katten voor mij wel degelijk, met persoonlijkheden die op mij inwerken en waar ik op inwerk. Ik ben niet zozeer hun baasje, al heb ik wel meer in te brengen door mijn superieure kracht en intelligentie. Ik ben meer een lid van onze kleine gemeenschap die samenleeft in mijn huis. Ik kan niet altijd mijn eigen zin doordrijven. Ik zal hen moeten accepteren zoals ze zijn en zij mij.

In deze twee grensgevallen begint zich een concept af te tekenen. Een persoon zou volgens deze filosofische zienswijze een lid zijn van een gemeenschap, dat een duidelijk gezicht heeft voor de andere leden van die gemeenschap. Dit is de richting waar we het moeten zoeken, daarvan begin ik overtuigd te raken. Dit wordt bijvoorbeeld ook bevestigd door het tegendeel, door de individuen buiten een gemeenschap, waarmee men dus niet in gemeenschap leeft. Die individuen hechten zich in de ogen van de leden vaak aaneen tot een front, de anderen, de sukkels, de vijand. Terwijl die individuen binnen hun eigen gemeenschap weer wel als personen worden beschouwd, met goede en slechte eigenschappen, die iedereen moet accepteren zoals ze zijn, personen met een eigen gezicht. En natuurlijk is het in het menselijke geval vaak erg complex, daarin geef ik Peter Hacker gelijk. De menselijke manier van omgang zit ingewikkeld in elkaar en bovendien kan een mens lid zijn van veel verschillende gemeenschappen, waardoor de blik ruimer wordt en de mogelijkheden zich vermenigvuldigen. We zien tegenwoordig zelfs dat mensen aan de andere kant van de wereld via de tv kunnen worden beschouwd als personen waarmee men in gemeenschap samenleeft. Dat maakt het menselijk onderzoeksterrein alleen maar complexer. Maar hoe complex ook, het concept van de persoon dat ik heb aangewezen kan gewoon gehandhaafd blijven.

En vervolgens kunnen we dat concept natuurlijk gemakkelijk uitbreiden buiten de mensenwereld. Als we, om maar een voorbeeld te noemen, naar een documentaire kijken over wolven, dan worden ook dat personen. Niet zozeer voor ons zelf als wel voor de wolven van de roedel onderling. Voor elkaar zijn ze personen, je ziet toch hoe ze op elkaar reageren? Ieder heeft een eigen karakter en plaats in de rangorde. Wolven van een andere roedel zullen alleen vijanden zijn, maar dat zijn weer personen voor de leden van de eigen gemeenschap. Het tegenargument dat de wolven zelf het concept persoon helemaal niet kennen en dat ze daardoor ook geen personen kunnen zijn snijdt op geen enkele manier hout. Zoals Peter Hacker zelf al opmerkte kenden de Grieken het concept ook niet, en wil iemand beweren dat de Grieken geen personen waren? Het enige argument om die wolven het persoon-zijn te ontzeggen is een soort superioriteitsgevoel, dat onder druk zou kunnen komen te staan als we ook aan dieren een persoonlijkheid toe zouden kennen. Dat zou kunnen betekenen dat we dieren als personen moeten gaan behandelen. Maar die verborgen angst is niet gegrond. Het tast onze positie niet aan als het persoon-zijn ook wordt opengesteld voor dieren. We hoeven ons niet bedreigd te voelen. Evenmin hoeven we dieren te gaan behandelen als gelijken, simpelweg omdat we niet met ze in een gemeenschap leven. Wij leven in de mensengemeenschap en dus voldoen voor ons vooral mensen aan de criteria. Binnen onze gemeenschap kunnen we dus keurig uit de voeten met het concept van Hacker. Alleen hebben we zijn omwegen niet nodig. We hoeven geen taalspelletjes te spelen om vervolgens te beweren dat alleen degenen die deze spelletjes zouden kunnen begrijpen personen zijn. We kunnen ermee volstaan te zeggen dat ieder mens een persoon is. Zeker juridisch gezien is dit een sterke afspraak.

Overigens geef ik grif toe dat mijn concept veel doet denken aan de Romeinse stand van zaken. In die tijd stond een persoon gelijk aan de rol die iemand vervulde in de maatschappij en die kant ga ook ik een beetje op. Daarom zou je kunnen denken dat we in de tussentijd niet zo heel veel zijn opgeschoten. Bovendien doet mijn concept geen recht aan het persoonlijke gevoel dat bijna iedereen heeft, van uniciteit en authenticiteit. Nu denk ik dat die begrippen schromelijk worden overgewaardeerd en zelf voel ik me helemaal niet zo geweldig uniek en onvervangbaar, maar die gevoelens moeten natuurlijk wel een plaats krijgen, alleen al omdat ze zo overheersend zijn in het algemene denken over de persoon. Wij westerse mensen zijn individueel nu eenmaal sterk ontwikkeld. We voelen hoeveel invloed we hebben op de wereld en op andere mensen. We hechten veel waarde aan onze persoonlijkheden en we eisen dan ook dat anderen ons als personen zien en behandelen. En wat gij wilt dat u geschiedt, doe dat ook bij een ander. Dus zien we in principe alle mensen als persoon, ook de mensen buiten onze gemeenschap. Dat is duidelijk een kenmerk van het globalisme, de wereld is een dorp. We zien alle mensen als lid van de grote gemeenschap der mensen, een illusie die trouwens soms kleine scheurtjes vertoont. We zijn bijvoorbeeld verbijsterd als sommige mensen, die wij als personen beschouwen, hun eigen kleine gemeenschappen nadrukkelijk hoger stellen dan de grote gemeenschap met ons. In onze ogen plegen ze dan verraad en daarmee worden het toch anderen, sukkels, vijanden of zelfs terroristen. Dan blijkt dat personen niet zozeer mensen zijn, als wel mensen die aan onze kant van de lijn staan. Hoe dichter mensen bij jezelf staan, hoe meer persoon ze worden. En daaruit volgt natuurlijk vanzelfsprekend dat jij zelf de ultieme persoon bent, de verpersoonlijking van de persoon. Niemand staat dichter bij jezelf dan jij. En dat is een overtuigende reden om het concept van de persoon zo dicht mogelijk bij jezelf te houden, hoewel geen filosofische. Peter Hacker is met open ogen juist in die valkuil getrapt. En vooral de heren hoogleraren gingen hem vrolijk achterna, ook dat was die gedenkwaardige middag amusant om te zien.

Na een middagje filosofie

Kritiek is een van de mooiste dingen die me kunnen overvallen. Kritiek komt namelijk meestal van mensen die een heel andere kijk op de wereld hebben dan ik, terwijl ze toch reageren op wat ik heb gezegd of geschreven. Met die reactie dwingen ze mij om op mijn beurt nog eens anders te kijken. Ze laten me zwakke plekken zien en wijzen me zaken aan waar ik niet aan had gedacht. En dat vind ik heerlijk. Hoe meer gedachten om mee te spelen, hoe beter!

Zo heb ik laatst de link van deze pagina doorgestuurd naar het groepje dat met mee mee was gegaan naar de lezing van Peter Hacker, waarover ik hierboven heb geschreven. In reactie daarop schreef iemand dat Hacker die middag had gezegd dat je in een dialogische relatie moet staan tot mede-personen, iets wat ik zelf was vergeten. Personen moeten zogezegd met elkaar kunnen praten. Wat de psychotische jongen overigens nog steeds uitsluit van het persoon-zijn en ook bij het menselijke gedrag voor de tv zijn kritische kanttekeningen te maken. Mensen trekken zich bijvoorbeeld over het algemeen weinig aan van ellende elders in de wereld, tot er een aantal camera’s op een lijdend individu worden gericht en die mens wordt voorgesteld in zijn of haar ellendige situatie. Dan is die mens ineens geen onderdeel meer van een lijdende massa zonder gezicht, dan is het ineens een persoon. En dan stroomt het geld binnen van in hun hart geraakte weldoeners die een mede-persoon niet in de kou kunnen laten staan. Maar dat is geen dialogische relatie, bij compleet gebrek aan conversatie. Bovendien mag die mens voor ons dan een persoon zijn, maar wij blijven gezichtloos en ongrijpbaar.

De kritiek die ik kreeg was echter ergens anders op gestoeld. Volgens mijn aanvaller zouden personen een taal nodig hebben om een dialogische relatie aan te kunnen gaan, waardoor het persoon-zijn toch weer op de schouders van de mens terecht zou komen. Vervolgens kwam ook nog de term verantwoordelijkheid om de hoek kijken en dus verantwoording achteraf. En dat is nogal veel gevraagd voor een dier.
Ik ben het daar niet mee eens, maar toch ben ik erg gecharmeerd van het idee van de dialogische relatie. Het komt in mijn ogen redelijk overeen met wat ik zelf gemeenschap heb genoemd, en met die dialogische relatie in de hand wordt het alweer duidelijker hoe relatief het begrip persoon is. Wie in een dialogische relatie staat tot een ander individu, ziet dat individu als persoon, vaak een wederzijds gevoel. Maar voor een derde individu, dat buiten die kleine gemeenschap staat, is er in geen velden of wegen een persoon te bekennen, ook al staan die twee pal voor zijn neus te kletsen. Ik ben dan ook van mening dat de aard van de dialogische relatie goed moet worden onderzocht voordat er ondoordachte uitspraken over worden gedaan. We weten immers nog niet aan wat voor voorwaarden die relatie moet voldoen en we kunnen niet zomaar volstaan met de menselijke visie op de dialoog. Mijn criticaster vond echter dat de vrouw en haar hondje een asymmetrische relatie hebben, aangezien het hondje zijn gedrag niet kan verantwoorden terwijl de vrouw daar wel toe in staat is. Maar dan vraag ik me hardop af of een relatie tussen twee individuen wel asymmetrisch kán zijn. Je kunt toch immers de vrouw-hond-relatie beschouwen als dialogisch; het hondje schooit en de vrouw geeft een koekje, het vrouwtje roept en het hondje komt enthousiast aangerend, vraag en antwoord. Dat is zelfs een dialoog die de hele dag doorgaat, aangezien de twee volkomen op elkaar zijn aangewezen. Maar binnen hun relatie kan geen van de twee zijn of haar gedrag rationeel verantwoorden naar de ander toe, het hondje niet, maar de vrouw evenmin. En buiten hun relatie van twee zou die verantwoording volkomen betekenisloos zijn.

Daardoor blijft voor mij overeind dat alleen binnen de mensenwereld een menselijke rationaliteit kan worden vereist van een persoon. Tussen wolven, om maar weer even op dat voorbeeld terug te komen, is die rationaliteit overbodig en het is dan ook geen wonder dat die wolven in ons geen personen zien. En daar hebben ze gelijk in. Daarin hebben ze zelfs evenveel gelijk als wij, als we onze medemensen beschouwen als personen, of ze nu psychotisch zijn of niet, en wolven als wilde beesten.

En dit verhaal krijgt ongetwijfeld weer een vervolg, want ik ben er zeker van dat ik nog meer kritiek te verstouwen zal krijgen en dus meer standpunten te verwerken.

Dit bericht werd geplaatst in Persoon en getagged met , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s