Ik dood, ik dood niet

De gedachten overvielen me op een van de laatste zwoele zomeravonden van het jaar, al ver in de herfst. Een indrukwekkende boom was de enige die hoog in zijn gebladerte geluid maakte, waardoor ik hem opmerkte en bewonderde terwijl ik onder hem doorging. Ik liep daar onder de indruk en zo werd mijn aandacht weer getrokken door het universum dat zo rijk is, zo wonderlijk en zo heerlijk om er deel van uit te maken. Dat gevoel voelde als respect voor mijn omgeving.

Maar zoals altijd bij zulke gelegenheden kwam direct het advocaatje van de duivel in me naar boven dat het moment kapot wilde maken. Het ventje wees me keihard op de honderden muggen die in mijn badkamer tegen de muur zitten geplakt, die ik eigenhandig met mijn postelastiekjes heb platgeschoten of er met mijn blote handen tegenaan heb geslagen. Hij herinnerde me aan alle lijkjes op de vloer van de beesten die ik uit de lucht heb gegrepen en die ik vervolgens achteloos van mijn hand heb geschoten met mijn wijsvinger. Getuigen die soms ook van respect? Nou?

Maar dit keer kon ik die strafpleiter op mijn schouder direct van repliek dienen: Ik denk van wel, ook al lijkt die horrorkamer het tegendeel te bewijzen. Ik dood ze, ieder van hen, en van ieder heb ik weet. Dat is heel wat anders dan wat ik bij gelegenheid doen moet om een vlooienplaag te voorkomen, gif spuiten tussen de schouders van Dikke Kater. In feite dood ik dan veel meer, maar doden doe ik zo niet. Ik houd mijn kater op zijn plaats tussen mijn benen, het arme beest. Ik veeg zijn haren opzij en druppel het goedje op zijn huid. Dat vindt hij verschrikkelijk dus hij verstijft, en nadat ik hem heb losgelaten schiet hij weg en kijkt hij me weer net zo schuw en verwijtend aan als hij kijken kon toen hij pas bij me woonde. Dat is een sociaal gebeuren, met doden heeft het niets te maken. Van het doden zelf heb ik geen weet.

Dan kam ik hem liever, waarbij ik steeds de kam en de bosjes haren nakijk op eventuele vlooien, die ik vervolgens fijnknijp tussen mijn duimnagels. Daarmee houd ik de populatie beperkt, zodat ik niet hoef te grijpen naar het paardenmiddel tussen de schouderbladen. Toen ik dit jaar terugkwam van vakantie, op de warmste dagen van het jaar, haalde ik met de eerste twee halen al zo ongeveer tien vlooien uit zijn vacht. Die dag kwam ik ruim boven de honderd slachtoffers, en ook de dagen erna had ik een goede vangst. Maar dat aantal nam langzaamaan af en nu moet ik echt moeite doen om er tien te vangen op een hele dag, ook nog hele kleintjes.

Muggen en vlooien zijn dan wel geen beesten die je aandoenlijk aankijken, zoals bijvoorbeeld koeien, maar toch moet ik ze ieder individueel doden, met mijn volle aandacht gericht op die ene mug, op die ene vlo, anders ontsnapt ze. Zo begeef ik me onder hen in dezelfde wereld, iets wat ik zeker niet doe als ik koeien met hun grote zielige ogen doodt. Die eet ik, ze sterven voor mij en dus dood ik ze. Maar met doden heeft dat niets te maken. Dat heeft te maken met een pakje uit de koeling halen bij de Albert Heijn en in een mandje leggen, afrekenen bij de kassa en het verwerkte goedje beetje voor beetje gaar bakken in wat olijfolie, groente erbij en dan door de pasta. Doden zonder te doden, heel gewoon en door iedereen geaccepteerd.

Geef mij maar mijn moment met die mug of vlo. Dat zet me tenminste op scherp in mijn omgeving, midden tussen verleden en toekomst, zoals lopen onder een boom dat kan. In deze zie ik het vonnis dan ook met vertrouwen tegemoet.

Dit bericht werd geplaatst in Persoon, Spreuken en sproken van alledag en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s