Onlangs las ik een oude recensie van Mystiek lichaam, geschreven door Joost Niemöller. Tien jaar eerder had hij het boek bewonderd, maar nu vond hij het “echt helemaal niets! Opgeklopte lucht! Slecht geschreven! Compositorisch incoherent! Ronduit slaapverwekkend in z’n totale gebrek aan inleving en overvloed aan gemakzuchtig quasi-psychologisch/filosofisch gedoe!” Daar kan Kellendonk het mee doen. “Zo”, moet Joost Niemöller hebben gedacht, “dat staat alvast als een huis. Als mijn lezers nu nog niet geïntimideerd zijn en aan het wankelen gebracht, dan weet ik het niet meer.” Bij mij lukte hem dat in zoverre dat ik het boek zo snel mogelijk opnieuw wilde lezen, om echt duidelijk te kunnen zien waarom Joost Niemöller ongelijk heeft, en om mezelf anders uit de droom te helpen. Ik las het boek. Volgens Joost Niemöller droom ik nog steeds (tenzij hij het boek na nog eens tien jaar weer opnieuw heeft gelezen) en zelf ben ik van mening dat Joost Niemöller geen jota snapt van literatuur.
Door de recensie ging ik in het begin van het boek steeds bij mezelf na of het werkelijk zo mooi en goed was wat me trof. En steeds moest ik mezelf bevestigen, waardoor ik me er verderop maar niet meer druk over heb gemaakt. Het is alleen al de taal van Kellendonk die het boek de moeite waard maakt. Slecht geschreven! Hoe komt die Niemöller erbij! Veel schrijvers kunnen zo af en toe een mooie salto maken, maar Kellendonk is een volleerd acrobaat met taal, die laat zien wat hij kan. Hij buitelt en dartelt door de circustent en hij landt precies op het punt waar hij uit wilde komen, klaar voor een even mooie of nog mooiere sprong. Steeds in rake beelden.
Daar moet je natuurlijk tegen kunnen. Zelf was ik tegen het einde ook uitgeput, langer had het niet hoeven duren. Maar ik had me wel kostelijk vermaakt en van het einde was ik al helemaal ondersteboven. Sterk en machtig is dat einde, een gebed en belofte, al zal Niemöller beweren dat ik me maar makkelijk omver laat lullen. Niemöller heeft dan ook geen enkel oog voor de compositie. Het woord drieluik is hem zeker te moeilijk en te pretentieus. Hij wil namelijk inleving, geloofwaardige personages, echte mensen misschien? Maar als Niemöller echte mensen en menselijk drama wil, dan moet hij niet in bed of op de bank een boek gaan liggen lezen. Als hij echte mensen wil, dan moet hij de wijde wereld in, daar zijn er genoeg. Daar stikt het van de echte mensen. Wat je niet van boeken kunt zeggen. In boeken komen geen echte mensen voor. Boeken brengen slechts illusies. En als Niemöller zijn illusies zo echt mogelijk wil hebben, dan moet hij zich houden bij naturalistische romannetjes en zich geen oordeel aanmeten over echte literatuur, niets ten nadele van de grote naturalisten, vanzelfsprekend.
Niemöller zeurt en zanikt maar over plakbandjes, over veronderstelde diepte en over hoe de auteur te werk moet zijn gegaan, achteloos en zonder te weten wat hij deed. Wat een pretentie! Zo kun je de beste werken kleineren. Zo kun je de hele wereldliteratuur reduceren tot half zo groot als Niemöller zelf. Nietje erdoorheen, klaar. Daar hebben we het niet meer over en voortaan houden we ons alleen nog bezig met echte mensen en menselijk drama.