Het wonder van de atheïst

Een kritiek op De God die is, het theïstisch manifest van Willem Ouweneel

Een tijd lang heb ik me beziggehouden met Atheïstisch manifest. Herman Philipse zegt in dat geschrift dat men een filosofische keuze moet maken. Of je baseert je in je levensvisie op de wetenschap, of je baseert je op God. Herman Philipse kiest hier natuurlijk voor de eerste mogelijkheid, en dat doet hij bepaald op een vervelende manier, maar dat heb ik elders allemaal al uitgelegd. Aan de andere kant van het spectrum is er nu echter ook een manifest verschenen waarin de tweede mogelijkheid wordt verkozen. Dit is het theïstisch manifest van Willem Ouweneel, De God die is (gratis als e-book te krijgen bij uitgeverij Medema). Dat manifest spreekt duidelijke taal, en kan gecomprimeerd worden tot de eerste zin ervan: “God bestaat.”

In mijn afwijzing van de gedachtegangen van Herman Philipse heb ik al gezegd dat ik voor geen van beide keuzen val, niet voor de wetenschap, niet voor God. Nu moet ik deze stelling ook staande zien te houden in het licht van het theïstisch manifest van Ouweneel, anders ben ik natuurlijk geen knip voor de neus waard, tenzij ik mijn stelling herzie en mij voortaan overgeef aan God. Dit laatste zie ik echter niet snel gebeuren, al kan ik uit de grond van mijn wezen niets helemaal uitsluiten. Om er achter te komen wat er zal gebeuren, heb ik het theïstisch manifest van Ouweneel aan een analyse onderworpen en gekeken of ik ruimte kon creëren voor mijn eigen zienswijze.

Bewijzen en verklaringen

Ouweneel begint met existentiële godsbewijzen. Hiermee doelt hij op bekeringen tot god in het algemeen en in het bijzonder op de wonderbaarlijke bekeringen. Hij noemt daar een aantal soorten van en, zo lijkt Ouweneel te zeggen, waar rook is, daar is ook vuur. En dat vuur bestaat dus ook werkelijk en dat vuur is God. Maar deze bewijzen, al zijn ze indrukwekkend, bewijzen natuurlijk helemaal niets, daar is ook Ouweneel zich terdege van bewust. De aantrekkingskracht van het geloof kan op verschillende manieren worden uitgelegd, en de meest logische manier om dat te doen is voor de gelovige natuurlijk die aantrekkingskracht verklaren door God als waarheid aan te nemen. God bestaat, geen wonder dat Hij mensen aantrekt, al meer dan tweeduizend jaar lang. Ik zal niet ontkennen dat dit een mogelijkheid is, want dat is het wel. Dat ik zelf nog niet op wonderbaarlijke manier tot God ben bekeerd wil nu eenmaal niet zeggen dat Hij niet bestaat. Wat dit betreft is het een treffende vergelijking die Ouweneel geeft van de spin die maar een paar meter voor zich uit kan zien en daarom de boswachter nog nooit heeft waargenomen. Dat die spin de boswachter nog nooit heeft gezien wil niet zeggen dat die boswachter niet bestaat. Toch gaat de vergelijking niet helemaal op. Wij weten dat de boswachter wel bestaat, hij is een mens zoals wij. Over God weten we niets zeker, al vertrouwen een groot aantal mensen op Hem. Maar dat die spin de boswachter niet ziet, wil niet zeggen dat die boswachter werkelijk bestaat.

Wat betreft de wonderbaarlijke bekeringen geeft Ouweneel de atheïst twee mogelijke reacties. De atheïst kan ze of in twijfel trekken, of ze wegpsychologiseren. Beide paden zijn problematisch, aangezien er wonderen zijn die goed zijn gedocumenteerd en daarnaast zijn er onafhankelijke wetenschappers die er hun reputatie mee op het spel zetten. De atheïst lijkt klemgezet, maar toch rekent Ouweneel zich te vroeg rijk. De atheïst kan namelijk gerust kiezen voor een derde optie. Hij kan ervoor kiezen om de boven- of buitennatuurlijke zaken te accepteren zonder de conclusie te trekken dat er een god in het spel is. Nu moet ik toegeven dat veruit de meeste atheïsten een broertje dood hebben aan bovennatuurlijke zaken, maar dat heeft in feite met atheïsme niets te maken. Dat er meer bestaat dan onze vijf zintuigen kunnen bevatten is namelijk geen falsificatie van het vermoeden dat er geen god bestaat. Die ‘bovennatuurlijke’ zaken worden alleen maar traditioneel verbonden met goden, geesten en demonen, maar die verbinding is in feite niet noodzakelijk. Ik zou zelfs zeggen dat het helemaal niet vanzelfsprekend is dat als mensen iets bovennatuurlijks meemaken, ze dit direct aan God toeschrijven en in Hem gaan geloven. God is een beeld dat in onze cultuur rondzwerft en dat al het bovennatuurlijke monopoliseert. Dat monopolie mag wel eens doorbroken worden. Dat wat we niet kunnen verklaren met onze vijf zintuigen kunnen we simpelweg niet verklaren. Met enige god hoeft dat niets te maken te hebben. En vraag me nu niet een andere verklaring te geven, want waarom zou ik de ene op niets gebaseerde verklaring vervangen voor een andere?

Aannemelijk

Ouweneel begint nu over bewijzen in het algemeen. Bewijzen zijn de stok waar de wetenschap zwaar op leunt en waarmee diezelfde wetenschap het theïsme voortdurend een pak slaag probeert te geven. Ouweneel wil de wetenschap die stok uit handen slaan, en hij gaat daarin zeer consequent en goed te werk. Ik ben het volledig met hem eens dat er helemaal niets te bewijzen valt, omdat elk bewijs uiteindelijk gestoeld is op geloofspunten, of het nu om atheïstische of theïstische bewijzen gaat. Zoals hij het zegt: “Beide groepen gaan uit van een geloof dat voor de betrokkenen ‘vanzelfsprekend’ is, maar noch empirisch, noch logisch nader onderbouwd kan worden.” Dit is natuurlijk een flinke sneer naar mensen als Philipse, maar Ouweneel betoogt er direct uitvoerig bij dat hij evenmin veel op heeft met logische godsbewijzen. Wat moeten we ermee, zo vraagt hij zich af. Op dit punt komt hij met zijn sterkste troef, een troef die hij nog vaker zal spelen en die ook werkelijk sterk is. Godsbewijzen en andere rationele argumenten raken mensen niet in de kern van hun bestaan, ze spreken geen diepe behoefte aan, schudden niet door elkaar, confronteren niet met het transcendente. En dat doet religie wel. Theïsten zijn namelijk theïst omdat ze God ontmoet hebben en omdat ze een persoonlijke relatie met Hem hebben. Om die persoonlijke relatie draait het hele geloof en logische bewijzen kunnen vanzelfsprekend met zo’n persoonlijke relatie niet concurreren.

Op die persoonlijke relatie met God heb ik natuurlijk niets aan te merken. Ik ga niet stoken in goede relaties. Die relatie is iets persoonlijks van de partijen onderling, daar heb ik niets mee te maken. Maar dat is ook precies waarom dit argument niet opgaat voor mensen die geen persoonlijke relatie hebben met God. Ik zelf heb God (nog) niet ontmoet. Ik hoor wel dat het een geweldige ervaring moet zijn, maar toch kan ik er niet op gaan zitten wachten. Als ik God toevallig tegenkom, dan zou dat mooi zijn, maar als het toevallig niet gebeurt, dan zal ik het toch zonder Hem moeten doen. Wel zal ik rekening moeten houden met mensen die God kennen. Bovendien bewijst die relatie wel degelijk dat God bestaat, een bewijs waar iedere atheïst zich terdege bewust van zou moeten zijn. Het is net zoiets als het hebben van een vriend of vriendin die in spoken gelooft. Zelf geloof je er niet in, maar voor die ander is het werkelijk. Je leeft met die ander samen, en via die ander zijn die spoken ook voor jou een werkelijkheid. Je kunt er niet omheen. Zo is het ook gesteld met die God die ik niet ken, maar die om mij heen wel wordt gekend. Hij bestaat dus echt, al hoef ik me er in mijn persoonlijke leven geen rekenschap van te geven.

Ouweneel gaat echter verder. Hij zegt dat, al kan men in strikte zin niets bewijzen, men wel kan aangeven wat aannemelijker is. En dat is precies wat Ouweneel in zijn schrijven wil doen. Hij wil aannemelijk maken dat God bestaat. Hij vindt bovendien dat de aannemelijkheid van die God te onderbouwen is. Wat dit betreft ben ik sceptisch. Ik zou het hier liever over de mogelijkheid hebben. Het is inderdaad mogelijk dat God bestaat, en als je er in gelooft vind je het natuurlijk ook aannemelijk. Zo vraagt Ouweneel zich af wat de Big Bang heeft veroorzaakt als het niet God was? Hij vindt de verklaring met God aannemelijker dan iets anders. Maar wat er voor of buiten de Big Bang heeft plaatsgevonden ligt per definitie buiten ons blikveld. We kunnen daarover niets anders bedenken dan wilde fantasieën. Een van die wilde fantasieën is dat er niets was en dat de Big Bang door niets is veroorzaakt, een andere is dat er een God was en dat die ervoor heeft gezorgd dat het knalde.

Zo is het ook gesteld met de ontwerptheorie van Ouweneel. Hij zegt dat alles zo goed en mooi en intelligent in elkaar zit dat het niet mogelijk is dat dat door evolutie zo gekomen is. De evolutietheorie moet het sowieso behoorlijk ontgelden in zijn geschrift, en er zijn inderdaad grote problemen mee. We weten simpelweg te weinig om die theorie helemaal sluitend te maken en het is best mogelijk dat die hele theorie in de vuilnisbak thuishoort. Maar om dan direct de stap te zetten naar de aannemelijkheid van een intelligente ontwerper, dat is een brug te ver. Wat mij betreft is het een zwaktebod om in vertwijfeling uit te roepen dat we niet kunnen verklaren hoe het komt dat het zo mooi en zo perfect is en dat we daarom kunnen zeggen dat er een hogere macht in het spel is. Het causale verband tussen die twee zaken bestaat nou eenmaal niet. Je kunt er wel voor kiezen om het te geloven, waardoor het voor jezelf ineens een stuk aannemelijker wordt.

Buiten dat is het zeer wel mogelijk dat wij noodzakelijk een mooi ontwerp zien, omdat we alles wat we zien een mooi plaatsje in ons denken geven, terwijl we over het hoofd zien wat we geen mooi plaatsje kunnen geven. Als we dat beseffen is het toch aannemelijk dat er helemaal geen ontwerp is, dat er alleen chaos is en dat wijzelf daar orde in scheppen, om die orde vervolgens in grote verwondering toe te schrijven aan een ordentelijke god. Wat dit betreft is het misschien leuk om te verwijzen naar een verhaaltje dat ik ooit geschreven heb, Orde en chaos. Daarin wordt het tweede gebod aangehaald en wat aangescherpt. Men zal zich geen beeld maken, geen gesneden en geen innerlijk. Men zal niet denken dat men weet wat God is of wil, want weten wat God is of wil is blasfemie van het zuiverste water.

Ouweneel sluit dit deel echter af met zijn grote troef en sluitstuk. Een gelovige behoeft geen bewijzen voor het bestaan van God of voor diens liefde. Hij kent God en weet in zijn hart dat dat betekent dat achter alle dingen een intelligente Ontwerper staat. Weer heeft Ouweneel gelijk. God bestaat omdat mensen hem kennen. Maar nog altijd ken ik hem niet.

Psychologie

Dan gaat Ouweneel over op psychologische godsbewijzen. Om daar de weg voor vrij te maken moet hij echter eerst afrekenen met het argument van atheïsten dat het geloof in God is gebaseerd op de Freudiaanse notie van projectie. Gevoelens van verlangen worden in die theorie geprojecteerd op een denkbeeldige vaderfiguur, die God wordt genoemd. God is in die zin niet meer dan een onbewuste wensdroom. Maar er zijn natuurlijk nogal wat problemen met die theorie, waar Ouweneel ons atheïsten fijntjes op wijst. Zo kan de theorie niet bewezen noch gefalsifieerd worden, waardoor het allemaal een buitengewoon onwetenschappelijke aura krijgt. Projectie lijkt dus alleen aannemelijk als je erin gelooft, zoals veel atheïsten dat doen. Maar Ouweneel maakt het minstens zo aannemelijk dat het atheïsme zelf op projectie berust. Het is namelijk mogelijk dat het atheïsme berust op het verlangen van het kind om de vader te doden en zo autonomie te verkrijgen, en dus zou atheïsme aangemerkt kunnen worden als een vorm van vluchtgedrag. Bovendien heeft psychologische analyse aangetoond dat een dergelijk gedrag vooral wordt vertoond als er geen goede vader is in het leven van de vluchter. En laten nu bijna alle bekende atheïsten een afwezige of ernstig tekortschietende vader hebben gehad. De atheïsten krijgen die projectietheorie dus even hard in hun eigen gezicht terug en ze staan wat dit betreft dus met lege handen. Zelf word ik overigens eveneens aangesproken door de redenatie van Ouweneel, omdat ook mijn vader afwezig was. Alleen is mijn atheïsme niet voortgekomen uit een wil om God te doden en zo van hem af te komen. Mijn atheïsme is veeleer voortgekomen uit eerbied voor God. Ik wilde hem eren door hem te doordenken en te ontdoen van alle ballast die Hij door de eeuwen heen te dragen had gekregen. Alleen bleek er onder die ballast helemaal geen God schuil te gaan. Die ballast, dat was mijn God geweest. God bleek voor mij een fantoom.

Ouweneel zegt nog iets over projectie. Hij zegt dat mensen, als ze wilden projecteren, wel een makkelijker God hadden geprojecteerd dan de God van Israël. Bovendien hadden ze dan een minder absurd beeld bedacht dan een god in mensengedaante. Maar dit argument houdt natuurlijk geen steek, al klinkt het indrukwekkend. Mensen hebben nu eenmaal maar heel beperkte controle over hun projecties. Ze moeten dus maar afwachten wat ze te zien krijgen en in het geval van projectie van God is dat dus de wat moeilijke Bijbelse god geworden en de absurde Jezus van Nazareth. Maar de projectie is niet te bewijzen noch te falsifiëren. Het is gewoon een argument dat door atheïsten wordt gebruikt om hun atheïsme wat aannemelijker te maken. Ouweneel gelooft er niet in. Hij gelooft dat het verlangen wijst op het werkelijk bestaan van de transcendente grootheid die dit verlangen heeft gewekt. Hij gelooft daar in, dus is deze verklaring voor hem aannemelijker dan welke andere ook, dat spreekt voor zich.

Overigens komt Ouweneel hier met nog een andere sterke troef. Als men gelooft in de projectie van God, moet men concluderen dat er of sprake is van een collectieve frustratie, of van een grote vergissing. Want wat blijkt, ‘er is geen zin en waarde’, en dat komt hard aan. In een wereld zonder zin en waarde valt niet te leven, zo stelt Ouweneel. Er valt niet te leven als er niets anders is dan biochemische reactie. Als ware liefde daarentegen werkelijk bestaat, dan is er ook zin en waarde, dus het transcendente en dus God!

Maar ook dit is weer een stapje te ver naar mijn smaak. Ik haal die vriend met de geesten er maar weer bij. Hij zag spoken en dus bestonden die spoken. Zo kan het ook met die liefde zijn gesteld. Wij allemaal voelen die liefde, of dat nu te wijten is aan God of aan biochemische reacties. We voelen het en dus bestaat die liefde, of die nu werkelijk en objectief bestaat of niet. Er valt inderdaad niet te leven als je steeds aan die biochemische zaken denkt. Maar als je gewoon voelt, dan is het ook zonder god prima uit te houden.

Wetenschap en religie

Het is aardig om te zien hoe Ouweneel de argumenten van atheïsten weet om te draaien, zodanig dat ze in het gezicht van die atheïsten zelf exploderen. Hij deed dit al eerder met de projectie en hij doet het weer met cognitieve dissonantie. Cognitieve dissonantie is het onderbewust gladstrijken van tegenstrijdigheden tussen de eigen opvattingen en de werkelijkheid, door die werkelijkheid te negeren en/of door het veranderen van de overtuigingen van de medemens. Dit zou hebben gespeeld bij de discipelen van Jezus die dachten God te kennen, maar die in vertwijfeling achterbleven met een dode god. Toen zijn ze er maar mee begonnen om alle mensen te overtuigen van hun eigen dwaling. Deze theorie keert zich in de woorden van Ouweneel echter vooral tegen de atheïsten die een grote zendingsdrang aan de dag leggen, en ik moet zeggen dat ik er wel wat in zie om dit model op Herman Philipse toe te passen, gewoon voor de grap.

Maar we hebben geen tijd voor het trappen van lol, want we zijn aanbeland bij een bijzonder interessant hoofdstuk, het hoofdstuk over wetenschap en religie. Allereerst wordt daarin aangetoond dat ook wetenschap beperkt is en in het beste geval slechts ‘deelwaarheden’ oplevert, omdat de paradigma’s waarop elke wetenschap is gestoeld ook alleen maar aannames zijn die niet verder onderbouwd kunnen worden. Ik heb daar niets op aan te merken, maar wat mij betreft is het is slechts een opmaat. Interessanter is, zeker voor een atheïst, wat religie nu precies inhoudt. Religie is blijkbaar de levende realiteit van de relatie tussen de gelovige en God. Religie, zo maak ik op uit de woorden van Ouweneel, is dus niet neergeslagen in regeltjes, versjes en rituelen. Religie is levend, vloeiend en aangrijpend. Zelf heb ik dit verschijnsel altijd ‘levend geloof’ genoemd, maar dat is, denk ik, slechts een termenkwestie waarover ik met Ouweneel geen ruzie ga maken. Religie is, ongeveer in de woorden van Ouweneel, een overgave aan een Laatste of hoogste grond. Maar Ouweneel beperkt het woord religie niet tot de relatie met God. Hij heeft het ook over religie in wijdere betekenis. En dan slaat het ineens ook op andere beginselen, ideologieën, onpersoonlijke krachten, maar ook op de rationaliteit en de empirie. Hier schopt Ouweneel Philipse ongetwijfeld tegen het zere been. Philipse is blijkbaar religieus, en daar zal hij niet blij mee zijn.

Zelf kijk ik er echter niet van op. Mij mag men best religieus noemen. Ik ben mij ervan bewust dat ik in bepaalde dingen geloof en dat ik die groter acht dan mijzelf. Met die persoonlijke God van Ouweneel heeft dat echter niets te maken. En die Ouweneel is nu klaar voor de klapper op de vuurpijl. Hij gaat nu het verband aantonen tussen religie en wetenschap. Dat doet hij aan de hand van niet de minsten, zoals Popper, Polanyi, Kuhn, Kakatos, Feyerabend. Het uiteindelijke verband ligt voor ons te glanzen in helderheid. Het is een feit, bij wetenschap zowel als bij theïsme, dat de mens op zoek is naar zekerheden, naar een vaste grond, een vast punt. De wetenschap is daar naarstig naar op zoek, maar zal het nooit vinden omdat dat vaste punt per definitie het denken te boven gaat. Het theïsme heeft dat vaste punt wel gevonden, in God. Wat is dan te prefereren, zo vraagt Ouweneel zijn lezers, een god of het drijfzand van allerlei onzekere en menselijke bedenksels. Zelf kan ik daar het antwoord wel op geven. Die god is te prefereren boven het drijfzand. In dat drijfzand wil je niet terecht komen, want als je daar niet je hele leven in blijft ploeteren ga je erin ten onder. Gelukkig ben je niet helemaal overgeleverd aan de god die je nog nooit hebt ontmoet. Er is nog een andere weg. Je kunt er namelijk ook voor kiezen om een vast punt te zien in het feit dat er geen vast punt is. Wat is is levend, vloeiend, aangrijpend en begrijpen doen we het niet. Maar mooi is het wel.

Naturalisme en psychokinese

Ouweneel is nog lang niet klaar met de wetenschap. Er volgt nu een massale aanval op de vermeende zekerheden van de naturalistische natuurwetenschap, die volgens Ouweneel vandaag de dag de meeste atheïsten levert. Die aanval laat Ouweneel echter vooral over aan de wetenschapsfilosofie. Naturalisten zijn modern (lees verouderd), en dat verklaart volgens Ouweneel de kloof tussen hen en de postmoderne wetenschapsfilosofen. Naturalistische wetenschappers onderzoeken zonder zich de belangrijke voorvragen te stellen. Men vindt het zelfs vreemd als er gevraagd wordt of elektronen, magnetische velden, radioactieve stralen, zwarte gaten of vierdimensionaal gekromde tijd-ruimten wel bestaan. Hun antwoord is dan: “Natuurlijk bestaan die, we zien ze toch!”, niet begrijpend dat we ze helemaal niet zien en dat die zaken alleen maar op hun eigen theorieën zijn gebaseerd. Voor mij staan die zaken echter op hetzelfde niveau als God. Die mensen geloven erin en hebben er een relatie mee, definiëren er andere zaken mee en daarom bestaan ze ook voor mij. Zelf heb ik ze echter nog nooit gezien. Toch gelooft iedereen de wetenschappers op hun woord. Men staat met open mond te kijken naar wat de wetenschap allemaal vermag en daardoor denkt men dat de wetenschap alles vermag. Maar de wetenschap vermag niet alles. Dat die wetenschap geen grenzen kent toont dat onomstotelijk aan. Altijd kan de wetenschap nog meer ontdekken, nooit zal er een vaste grond of uiteindelijke waarheid worden gevonden. Slechts deelwaarheden kunnen we verwachten van de wetenschap, en theorieën die niets met onze werkelijkheid te maken hebben.

Het moge duidelijk zijn dat ik het op dit punt helemaal eens ben met Ouweneel als hij zegt dat het best wel eens zou kunnen zijn dat de natuurwetenschap als zodanig nauwelijks iets tot de kennis van het bewustzijn heeft bijgedragen. En gaat het niet nu juist om het bewustzijn? Want ons bewustzijn maakt ons tot wat we zijn, maakt ons tot mens.

Met de zojuist verkleinde reikwijdte van de wetenschap kan Ouweneel dezelfde wetenschap te lijf als ze bovennatuurlijke verschijnselen als helderziendheid en psychokinese als fabels terzijde wil schuiven. Wetenschappers gaan hun boekje te buiten als ze deze verschijnselen diskwalificeren als onwetenschappelijk. Deze verschijnselen bestaan dus, en dat ze bestaan, iets waarvan Ouweneel is overtuigd, maakt het bestaan van God weer een stuk aannemelijker. Ik heb echter al aangetoond dat het eventuele bestaan van deze verschijnselen niet op een god hoeft te wijzen. Voor Ouweneel is die god echter overal te zien. Het leven zou voor hem niets waard zijn zonder die god en dat wenst hij ook op zijn lezers over te brengen. Wie God verliest, verliest in zijn ogen namelijk ook de mens en de menselijkheid. En dat is wel een heel boude uitspraak. Want god of geen god, determinisme of geen determinisme, wij bestaan. We zijn mensen, we zijn menselijk, hoe je het ook wendt of keert. Wij zelf zijn het uitgangspunt van al ons denken, niet het naturalisme, niet het naïef realisme, niet het determinisme, niet God.

Moraal en leed

De moraal is een interessant onderwerp en als Ouweneel met een hoofdstuk komt dat ‘Atheïsten en de moraal’ heet, dan mag je daar heel wat van verwachten. Helaas stelt Ouweneel hier hopeloos teleur. Voor de atheïst heeft hij hier bar weinig te melden. Wederom beperkt hij zich tot het opperen van de mogelijkheid om de moraal te baseren op een goddelijke wetgever, een mogelijkheid die hij aannemelijk noemt. God stelt wetten en normen en wie God loochent, die wil volgens Ouweneel gewoon van God af omdat God lastig is en grenzen en wetten stelt. Dat lijkt me echter een al te simpele voorstelling van zaken over de atheïst, al zal het misschien voor een aantal schijnatheïsten wel opgaan. Als het over de moraal gaat, en dus over de immoraliteit van de mens, gaat het echter volgens Ouweneel vooral om onze existentiële nood tegenover de hoge morele wetgever. Hier preekt hij dus volledig voor eigen publiek. Geen wonder dat hij vindt dat het atheïsme weinig tot niets heeft bij te dragen aan de discussie. Atheïsten hebben dan ook niets te melden over die hoge morele wetgever. Maar dat wil niet zeggen dat individuele atheïsten niets over de moraal te zeggen hebben. Iedereen heeft met de moraal te maken. Iedereen heeft er dus iets over te zeggen. Atheïsten kunnen hun moraal alleen niet verankeren in een vast idee. Dat maakt hun mening niet minder waardevol.

Maar de moraal hebben we blijkbaar gehad, dus gaan we gelijk door naar het lijden, want die twee zijn volgens Ouweneel onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is leed in de wereld, daar kan niemand omheen. Als we geloven in een almachtige goede God is dat lijden echter een groot probleem. Die God moet het leed dan namelijk hebben gewild en nog steeds willen. Dit wil dan weer zeggen dat de goede God schuldig is aan het leed. Als God werkelijk bestaat, dan kunnen we hier niet omheen, zo meen ik te kunnen zeggen. God heeft namelijk de wereld geschapen en zonder die schepping zou het leed ook niet hebben bestaan. Alleen moeten we dan ook iets anders toegeven. Zonder die schepping had het geluk evenmin bestaan als het leed. Het stoort me sowieso dat men in dit soort discussies alleen spreekt over het leed, zonder aandacht te schenken aan het tegendeel. Leed kan echter niet zonder geluk. Lijden en geluk zijn twee kanten van de medaille die leven heet, wanneer wordt dat nu eens ingezien.

Maar Ouweneel wil het leed liever zien als onderdeel van een groter plan. Op weg naar een betere wereld zonder leed moet er leed bestaan zodat dat leed overwonnen kan worden. Als er een persoonlijke God bestaat, zou hij daar wel eens gelijk in kunnen hebben. Maar ik zie geen enkele mogelijkheid om dat plan en ons bestaan zinvol te laten lijken. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat er geen plan en geen zin bestaat. Ik hoop alleen dat dat plan er niet alleen op is gericht om ons de gelukzaligheid binnen te voeren of om te komen tot een betere wereld. Dan lijkt het mij allemaal net iets te veel op een hobbyprojectje van een god die zich voorheen stierlijk verveelde.

Moraal en atheïsme

Het leed is volgens Ouweneel vast verbonden aan de immoraliteit van de mens en die immoraliteit is op haar beurt weer vast verbonden met de menselijke verantwoordelijkheid. De atheïst beschuldigt hij wat dit betreft van inconsequentie, iets wat ik als atheïst niet helemaal kan volgen. Alles wat ik uit zijn redenering over de houding van de atheïst tegenover de morele wet opmaak is dat hij weinig tot niets begrijpt van de atheïst. Hij zou zich moeten bedenken dat de atheïst zichzelf in feite niet als atheïst beziet, schijnatheïsten daargelaten. Het woord atheïst is alleen een ontkenning van het theïsme en dus van God, maar de atheïst heeft niet noodzakelijk een negatieve levensvisie. God komt simpelweg niet in zijn denken voor. Het atheïsme is daarmee een vergaarbak van allerlei stromingen, waarin het communisme, het wetenschapsatheïsme, maar ook allerlei andere manieren van kijken naar het leven ondergebracht zijn. Die levensvisies hebben alleen met elkaar gemeen dat ze niets met God van doen hebben, en alleen daarom worden ze door theïsten allemaal op één hoop geveegd.

Het is Ouweneel niet aan te rekenen dat hij niet veel van atheïsten begrijpt, hij is nu eenmaal geen atheïst, maar toch moet hij begrijpen dat een atheïst niet impliciet noodzakelijk uitgaat van een redelijke transcendente morele wet. Daar zitten geen inconsequenties aan vast. De atheïst denkt dat de moraal iets menselijks is, wat voor vreemde en inconsequente dingen C.S. Lewis daar ook over heeft gezegd. De moraal mag dan misschien niet kunnen worden herleid tot alleen de psyche, alleen de conventie, alleen de natuur, of alleen de menselijke rede, maar als een combinatie van deze factoren aan het werk is geweest, samen met nog andere niet nader te identificeren factoren, dan is het wel degelijk denkbaar dat daar een moraal uit is voortgekomen. Een vaste transcendente moraal is overigens in feite iets vreemds, vooral aangezien er vele variaties zijn in moraal. De moraal is geen vast gegeven en dus ligt het minstens even voor de hand om te zeggen dat er geen transcendente moraal is als te zeggen dat er een hogere wetgever is, zoals Ouweneel aannemelijk acht. Mogelijk is het allebei.

Evolutionisme

Voor veel hedendaagse mensen is de evolutietheorie een goede reden om niet meer in God te geloven. Daarom wijdt Ouweneel er een heel hoofdstuk aan om deze theorie van elke zekerheidswaarde te ontdoen. Volgens hem bestaan er tegenwoordig veel aanwijzingen dat de evolutietheorie niet helemaal zou kunnen kloppen. Daar zou hij best gelijk in kunnen hebben, daar heb ik zelf geen zicht op. Maar als de heersende theorie inderdaad niet klopt, wil dat dan direct zeggen dat we terug moeten naar God? Ik zou denken van niet. Wie weet wat er in het grijze verleden allemaal is gebeurd en hoe het in zijn werk is gegaan, hoe er ineens leven ontstond hier op aarde. Dat wij daar geen mooie theorie over kunnen bedenken wil niet zeggen dat we het aan een God over moeten laten. Die bewijslast is nu eenmaal veel te zwaar. De zelfbewuste atheïst kan dus makkelijk zonder de evolutietheorie.

Ouweneel probeert vervolgens ook nog de evolutietheorie van de moraal onderuit te halen. Er valt volgens hem met het atheïstisch naturalisme geen moraal te ontwikkelen. Hij baseert zich daarbij op dubieuze uitspraken van bijvoorbeeld John Wisdom, die blijkbaar zei dat de evolutietheorie niet de basis voor een ethiek kan zijn, omdat deze leer zich bezighoudt met what is, niet met oughts. Wisdom ziet daarbij jammerlijk over het hoofd dat oughts wel degelijk zijn. Ze zijn oughts en die oughts kunnen door de tijden heen veranderen. Wisdom heeft natuurlijk wel gelijk als hij zegt dat de evolutietheorie niet de basis is voor een ethiek, maar het blijft aannemelijk dat er een ethiek kan zijn ontstaan door middel van kleine veranderingen in de kijk op het leven binnen een maatschappij. En nu we het toch over de maatschappij hebben, blijkt weer eens dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de moraal van God afkomstig is. God wordt namelijk gezien als een solitair wezen. Als de moraal een afspiegeling zou zijn van God, dan zou dat solitaire in de moraal door hebben moeten schemeren. Maar de moraal is toegespitst op een samenleving, een menselijke samenleving. En dat maakt het zeer aannemelijk dat de moraal een menselijke grond heeft, of je daar nu mee kunt sterven of niet. Dat sterven is overigens een probleem waar Ouweneel nogal mee schijnt te zitten. Maar sterven is een individueel probleem dat ieder voor zich op zal moeten lossen. Tot nu toe lukt dat de meeste mensen aardig, theïst en atheïst. Overigens volgt er op dat sterven bij Ouweneel een opmerkelijke zin. Hij zegt dat het in de transcendente aard van de mens ligt om de zin van zijn bestaan te zoeken in een Laatste Grond, die niet in hemzelf, en nog minder in de natuur, in de kosmos kan liggen. Hij zegt het duidelijk: ‘het ligt in de transcendente aard van de mens.’ Waar ligt het? In de aard van de mens. Waar? In de mens. Hij zegt het luid en duidelijk, maar hij is zich van geen vergissing bewust en hij gaat naadloos over op de openbaring, de onthulling vanuit het transcendente. Dat is een belangrijk punt, want het is wezenlijk voor alle vormen van theïsme dat God Zich Zelf aan de mens heeft geopenbaard. God heeft zich geopenbaard in Jezus en openbaart zich nog altijd in de bijbel. Het doel van die openbaring is dat de mens Hem zou kennen, liefhebben en dienen; kortom: het doel van alle openbaring is zegen voor de mens en de eer en verheerlijking van God.

Precies hiermee heb ik altijd zo’n grote moeite gehad. Als er een almachtige en wijze God bestaat, dan heeft die toch wel iets beters te doen dan er steeds maar voor proberen te zorgen dat de mensen hem eren en dienen? Is die almachtige en alwijze god dan zo’n ijdeltuit? Ik kan het mij niet voorstellen en in feite weiger ik het me voor te stellen. Ik weiger me in te denken dat een algoede god een vrij mens die Hem niet eert zonder pardon in de diepste kerker werpt waar hij tot in de eeuwigheid gemarteld zal worden, een straf buiten alle proporties. Toch is dat het traditionele beeld, al besteedt Ouweneel er geen aandacht aan. Maar als dat beeld klopt, dan denk ik dat ik me tegen die tiran wil verzetten en dat ik me aan ga sluiten bij Satan, die dan ongetwijfeld niet zo slecht is als de goddelijke propaganda hem afschildert. Waarschijnlijk is het een vrijheidsstrijder die een guerrillaoorlog voert tegen de machtige heerscharen van de Grote Heerser. Op mijn sympathie kan hij in ieder geval rekenen.

Openbaring

Ik moet het Ouweneel nageven, al gelooft hij vast in de openbaring, hij respecteert het geloof van andersdenkenden. Dat waardeer ik ten zeerste. Hij ziet zijn eigen beperkingen, probeert ze niet verdoezelen, maar zegt duidelijk dat zijn redeneringen gegrond zijn op zijn eigen vertrouwen in God. Daarmee zegt hij direct dat wij elkaar niet zullen kunnen overtuigen. Hij mij niet, ik hem niet. En die stelling bewijst hij grondig, in een moeite door. Want natuurlijk kunnen we elkaar niet overtuigen als we elkaar niet begrijpen, en hij begrijpt nog steeds niets van atheïsten. Dat maak ik op uit het feit dat hij zegt dat atheïsten, net als theïsten, als ze hun geloof serieus nemen, hun houding ten opzichte van de bijbel zullen moeten bepalen. Maar dat is natuurlijk niet zo. In beginsel hebben atheïsten helemaal niets te maken met de bijbel. Hun geloof heeft niets te maken met de bijbel. Voor hen is het een boek onder boeken. Een atheïst moet er in feite evenveel mee als met A la recerche du temps perdu, met Der Mann Ohne Eigenschaften of met Mystiek lichaam. Hij zou deze boeken kunnen lezen, maar als hij dat niet doet zal niemand hem daarop aanspreken. Atheïsten hebben hun eigen geloof.

Maar laten we nu even niet moeilijk doen en ons toch bezig houden met de bijbel. We kunnen er immers ook gewoon voor kiezen het boek wel te lezen. Ouweneel zegt dan dat het redelijk is om de bijbel te lezen als ware de bijbel wat die bijbel over zichzelf getuigt. Maar dat is natuurlijk alleen redelijk als je al gelooft dat de bijbel een openbaring is van God. Alles is redelijk als je het redelijk voorstelt en Ouweneel stelt het geloof in de bijbel hier wel erg redelijk voor. Hij stelt dat wie zich volkomen open stelt voor de inwerking van de Geest, gaat zien dat er wordt geopenbaard. Met andere woorden: wie het gaat geloven, die gelooft erin. Dat is waar, zeker, maar overtuigend is het niet.

Verder is de proof of the pudding in the eating, zo stelt Ouweneel. Ook dat is waar, maar ik kan de pudding net zo goed laten voor wat die is en aan de taart beginnen. Die is eveneens lekker en heeft niets met God te maken. Wil Ouweneel soms ook een stukje, of heeft hij zich al helemaal volgegeten met die andere lekkernij?

Ook zijn smaak werkt twee kanten uit. Ouweneel wordt geraakt door Brahms en Van Gogh. Ik word geraakt door de portretten van Egon Schiele en door de Sacre du printemps van Strawinski. En ik weet mij evenzeer gesterkt door het feit dat miljoenen anderen door dezelfde werken worden geraakt. Maar al was ik de enige, dan nog werd ik erdoor geraakt. Al ben ik de enige atheïst in mijn soort, dan nog weet ik dat ik een coherent en volledig wereldbeeld heb waar ik mijn leven op kan baseren. Daar kan wat mij betreft geen persoonlijke god tegenop.

De atheïst en de bijbel

Voor een atheïst is er al met al weinig te halen uit Ouweneels redeneringen over de bijbel. Zo acht Ouweneel het voor de hand liggend dat als een god zich wil openbaren die god dat zou doen met behulp van een boek en dat dit boek de bijbel is. Maar ook dat lijkt me wat al te makkelijk. Ouweneel gelooft nu eenmaal al dat de bijbel het woord is van god, en ik vermoed dat hij het precies daarom voor de hand vindt liggen dat God zich openbaart via een boek. Wij moeten de christenen blijkbaar maar op hun woord geloven als ze zeggen dat de bijbel het woord is van God. De christenen weten dat. Zoals een jongeman een brief van zijn geliefde direct herkent, zo herkent de christen het woord van God. Maar de atheïst herkent helemaal niets en haalt zijn schouders op over alle commotie. Voor hem wordt het ook wel wat verwarrend. De christenen zeggen dat de bijbel de liefdesbrief is, de moslims hebben het over de koran. Wie moet hij nu op hun woord geloven?

Wel kan ik met Ouweneel meeleven als hij boos wordt op atheïsten die het eventuele goddelijke karakter van de bijbel belachelijk maken. Dat hoeven zij niet te doen. Ze zouden zich er bewust van moeten zijn dat ze iets belachelijk maken dat het hart vormt van andermans diepste overtuiging en gevoelens. Aan de andere kant moet de christen ook weer niet al te gevoelig zijn. Ouweneel heeft zelf betoogd dat de atheïst zijn positie ten aanzien van de bijbel zou moeten bepalen, maar dan schiet hem in het verkeerde keelgat wat de atheïst vervolgens zegt. Ook dat is onredelijk te noemen. Zoals hij al zegt moet je de bijbel, net als muziek en wijn, eerst leren waarderen. En in het begin ga nu eenmaal door een tijd heen dat het je wat minder aanspreekt en waarin je visie wat minder genuanceerd is. Ook het uiten van die onzekerheid draagt bij aan het uiteindelijke begrip. Wat meer gelijk krijgt Ouweneel als het gaat om mensen die eigenlijk helemaal niet zijn geïnteresseerd in de bijbel en alleen maar willen kwetsen. Die kunnen inderdaad beter hun mond houden.

Klein stukje over Jezus

De kern van het geloof van Ouweneel wordt gevormd door Jezus, natuurlijk. Hij besteedt dan ook twee grote hoofdstukken aan de christus, wat nog weinig is als je bedenkt dat christenen in feite nooit uitgepraat raken over Jezus. Nu heb ik het verhaal altijd prachtig gevonden van de god die mens werd, tussen ons heeft geleefd, is gestorven en weer is opgestaan, om zo middelaar te worden tussen de mens en Hemzelf en in een moeite door te ervaren wat het nu werkelijk is om mens te zijn, een aspect dat doorgaans vergeten wordt. Het is een mooi verhaal. Het klopt aan alle kanten, het is gegrond in het oude testament, het heeft vele details en gelijkenissen, het heeft mooie herhalingen met betekenisvolle variatie, het is een onuitputtelijk verhaal als je je erin gaat verdiepen, dat moet ik Ouweneel nageven. Toch houden de ‘bewijzen’ van Ouweneel voor de goddelijkheid van Jezus geen steek als je niet al in die goddelijkheid gelooft. Waarom kan Jezus buiten wijs, edel, liefdevol, rechtvaardig, zuiver, moraal hoogstaand niet ook krankzinnig zijn geweest? Waarom heeft krankzinnigheid toch zo’n slechte naam? Weet iemand wat krankzinnigheid is en wat voor vormen het allemaal kan aannemen? En wat wordt zoal krankzinnig genoemd wat eigenlijk die naam niet verdient? Sowieso weet ik niet waarom Ouweneel die term gebruikt. Waarom zouden we moeten kiezen tussen een goddelijke Jezus en een krankzinnige Jezus. We hoeven daartussen helemaal niet te kiezen, omdat we er simpelweg veel te weinig informatie over hebben. Het is een al even onmogelijke keuze als kiezen tussen aan de ene kant aannemen dat Luther, Pascal en Kierkegaard God werkelijk ontmoet hebben en aan de andere kant dat ze ten prooi zijn gevallen aan een illusie, een keuze waarvoor Ouweneel ons al eerder stelde. Want wat wij als illusies zouden beschouwen, kunnen zij als God hebben gezien, en daarvoor hoeft de God van de Bijbel zeker niet te bestaan. Verder weten we natuurlijk niet uit de eerste hand dat Jezus zei dat hij God was. We weten dat alleen uit de Bijbel, maar de schrijvers van die Bijbel wisten dat ook niet uit de eerste hand. Alleen als je gelooft dat zij geleid werden door Goddelijke inspiratie geloof je alles wat ze vertellen en wordt het inderdaad aannemelijk dat Jezus zei dat hij God was en dat hij dat ook inderdaad was. De atheïst kan de bijbel in ieder geval gewoon lezen en zich erin verdiepen, zonder neer te buigen of te denigreren, net zoals hij zich kan verdiepen in A la recherche du temps perdu, Der Mann ohne Eigenschaften, Mystiek lichaam. De pretenties van Jezus hoeven hem daarbij zeker niet in de weg te zitten. Bovendien, als we Jezus alleen geloven omdat hij gezegd heeft dat hij goddelijk was, waarom geloven we Alexander dan niet, die hetzelfde beweerde? Ook Alexander heeft grootste daden verricht, bijna onmenselijke, misschien wel onmenselijke. Hij heeft er alleen niet voor gekozen te verrijzen. Dat heeft Jezus inderdaad beter uitgekiend.

Wonder

Ouweneel heeft in zijn tekst heel duidelijk aangetoond dat God mogelijk bestaat, iets wat ik al geloofde en wat voor mij dus al snel aannemelijk is. Maar zijn document laat ook de mogelijkheid open dat die God helemaal niet bestaat en dus is het uiteindelijk allemaal een kwestie van geloof. Misschien is geloof een gave, misschien een keuze, misschien iets dat noodzakelijk voortkomt uit oorzaken die op hun beurt ook weer noodzakelijk voortkomen uit andere oorzaken. Het is echter een voldongen feit dat ik niet geloof in de god van de christenen en dat ik niet geloof dat er een persoonlijke god bestaat, een intelligente schepper en wetgever. Het idee alleen al blijf ik absurd vinden en ik zie geen enkele aanleiding om me eraan over te geven. Daarnaast voel ik me op geen enkele wijze aangetrokken of aangesproken door de god van de christenen. Die god heeft mij niets te zeggen. Hij wil dat ik mij buig en hem dien, dat ik in hem geloof. Maar als Hij werkelijk bestaat, dan zal Hij zich tevreden moeten stellen met wat ik ben en wat ik doe, met wat ik denk en met hoe ik mijn beste beentje voor zet. En als dat te weinig is voor Hem, dan sluit Hij me maar op in zijn kerkers. Het zij zo. Ik kan niet zijn die ik niet ben. Ouweneel vraagt zich echter bezorgd af of ik kan leven met mijn opvattingen, en ik kan hem geruststellen. Jazeker kan ik leven. Ik leef in de veronderstelling dat er geen orde of wetmatigheid bestaat, geen transcendente morele verplichtingen, geen onafhankelijk rationeel denken. Toch leef ik en voel ik en van mij mag dat gerust een wonder heten. Het is een wonder waar ik intens van geniet, of dat wonder nou door een god veroorzaakt is of niet.

Dit bericht werd geplaatst in (A)theïstische manifesten en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s