Hij liet zich in een stevige greep nemen door de omgeving. Die nodigde daar ook toe uit, met dat overwoekerde maar onaangetaste huis, kleren netjes opgevouwen midden in de kamer, ver van alle rumoer, een meer, bossen en bergen rondom. Nog verbaasd zette hij zich op een steen en liet het allemaal op zich inwerken. Bewegen deed hij niet meer.
Het werd nacht, dag en weer nacht. Toen stond hij op, rekte elke spier in zijn lichaam om te kijken wat het hebben kon, hongerig en vermoeid als het was, zocht zijn bed en legde zich te rusten. Morgen bij het krieken van de dag zou hij beginnen met het in ere herstellen van deze plek. Hier en nergens anders was hij nog thuis.