De mus van het dak

Brief aan L.H. Wiener

Geachte heer Wiener,

Eindelijk heb ik uw boek Eindelijk volstrekt alleen gelezen. Dat stond al meer dan een jaar onaangeroerd in mijn boekenkast, waarin ik het als kleine verrassing voor mezelf bewaarde, om het in een luie zonvakantie in één ongestoorde ruk te kunnen uitlezen. Die vakantie brak onlangs aan, en daarom kwam het boek van zijn vertrouwde plekje af, mee in de auto richting de Dordogne, waar bleek dat een deel van de inhoud zich op ongeveer dezelfde plek afspeelde. Even kwam het erg dichtbij. Dat avontuur las ik juist nadat we Sarlat, een pittoresk stadje waar L.H. Wiener enkele regels vertoeft, hadden bezocht om te kijken of we er een pizza konden eten, verdreven van onze camping door de harde wind. In die straten en steegjes bleek echter dat de drommen toeristen en dagjesmensen, waarvoor iedereen in Nederland ons had gewaarschuwd en waarvan wij tot dan toe niets hadden gemerkt, daar waren samengeklonterd tot een mierennest van formaat. Even hebben we ons ongemakkelijk een weg gebaand door die massa en vervolgens hebben we de auto weer gepakt, om voor onze tent de wind te trotseren en pasta te maken op twee gasstelletjes in het gras, wat achteraf ongetwijfeld de juiste beslissing is geweest.

Maar ik loop op de zaken vooruit, en ga terug naar een paar dagen eerder en de eerste pagina’s van uw boek, waaruit al direct onomstotelijk bleek dat ik me niet voor niets zo lang had verheugd. Het is nooit een slecht teken als je tijdens het lezen van de eerste regels nauwelijks adem kunt halen van het lachen. Dat liep zelfs zo de spuigaten uit, dat mijn vriendin verstoord opkeek van haar vampierenroman, waarvan ze er in een week drie heeft uitgelezen, om op schampere toon te verklaren dat de auteur van mijn boek wel erg tevreden met mij moest zijn. Waarvan akte. Mij geeft dat plezier aan het begin van een boek direct het prettige en veilige gevoel dat het goed geschreven is, waar ik overigens na lezing van een groot aantal van uw verhalen en de boeken Nestor en De verering van Quirina T. geen moment aan heb getwijfeld. Zo heb ik over Nestor eens onder de titel Verheffende bijzaken een kort stuk geschreven dat begint met de woorden: ‘Het is altijd weer een genot om een boek te lezen van een echte stylist’. Maar met nieuw werk is het altijd afwachten of een bewonderd auteur weer hetzelfde niveau heeft gehaald. Dan is het fijn als dat zonder dralen wordt bevestigd.

Al ben ik het natuurlijk volstrekt oneens met uw mooiste woord. Welk woord dan wel de schoonste is weet ik niet, maar kabouter komt niet in aanmerking. Dat is veel te hoekig en lomp. Het woord tafel is nog mooier, schrift, jazeker, pen.

Maar het is heerlijk om goed gevormde zinnen te lezen, en wat dat betreft kon ik mijn hart ophalen in uw boek. Daarnaast vind ik het ronduit spannend als er in mijn brein verwarring wordt gezaaid door de personificaties van schrijver en hoofdpersoon, die altijd uit elkaar moeten worden gehouden maar ondertussen in elkaar overlopen. Het is een techniek die hier in Nederland op hoog niveau wordt bedreven door onder andere Jeroen Brouwers, Gerrit Krol en Geerten Meijsing. Ik vind het bijvoorbeeld steeds weer aardig om me af te vragen of de laatste de uitreiking van de AKO Literatuurprijs werkelijk heeft verstoord met een bommelding, zodat Anneke Groenteman met haar gasten moest uitwijken naar de snackbar verderop, of dat hij dat heeft overgelaten aan zijn hoofdpersoon Provenier, omdat hij het jammer vond dat hij het niet zelf had bedacht. Beide mogelijkheden zijn voor mij even aannemelijk.

Met uw boeken schikt u zich gemakkelijk in dat rijtje auteurs, en in Eindelijk volstrekt alleen voert u dat spel weer een stapje verder. U elimineert Victor van Gigch, waarna het leven van de lezer simpeler lijkt te worden, omdat we nu met slechts één persoon te maken hebben: L.H. Wiener. Maar dat is slechts schijn. Want het feit dat de hoofdpersoon nu dezelfde naam draagt als de auteur, wil zeker niet zeggen dat we hem ineens kunnen vertrouwen. Dat blijkt maar al te duidelijk als Quirina hem terecht wijst met haar versie van de gebeurtenissen, en zelfs die krijgen we natuurlijk alleen maar te horen uit de pen van de hoofdpersoon.

Met uw ingreep heeft u ons dus alleen maar van de regen in de drup geleid. Voorheen konden we hoofdpersoon en auteur tenminste keurig uit elkaar houden, nu is zelfs dat duidelijke onderscheid verdwenen. Vergeeft u mij daarom mijn gezonde wantrouwen als deze nieuwe L.H. Wiener mij wijs wil maken dat ik van u geen boeken meer mag verwachten, omdat hij alles heeft gezegd wat hij te zeggen heeft. Sceptisch bedenk ik mij, dat het boek dikker zou zijn geweest als deze persoon meer te melden had gehad, en dat hij mij geen enkele garantie kan geven dat uw verhalenstroom is opgedroogd. Het enige dat we met zekerheid kunnen vaststellen, is dat dit boek is afgerond.

Dat brengt me op de reden dat ik u deze brief schrijf, want zo’n afgerond geheel doet natuurlijk al snel denken aan de mus van W.F. Hermans, een vogel waarover ik in uw boek buitengewoon ongelukkig struikelde. Och, dacht ik, toch niet weer dat arme misbruikte diertje, dat te pas en te onpas dood van het dak wordt gesmeten door iedere malloot die ergens iets heeft horen luiden zonder dat hij weet hoe een klok er uitziet, en die zich met de mooi klinkende veren van een ander wat status wil aanmeten. Ik word altijd een beetje onpasselijk als die mus van stal wordt gehaald, waarbij ik wil aantekenen dat de mus, samen met de kraai, de kauw en het visdiefje, tot mijn favoriete vogels behoort. De raaf heb ik nog nooit gezien, maar ik vermoed dat ik hem geweldig zal vinden en ik ben dan ook vreselijk jaloers op iedereen, fictief of niet, die zo’n kraai in het kwadraat heeft mogen bespieden in zijn superieure spel, zelfs opgemerkt werd en verwaardigd met een blik.

Terug naar de mus, die in uw boek tevoorschijn komt terwijl L.H. Wiener, uw hoofdpersoon, staat te oreren tegen een andere vogel, de papegaai waarvoor hij moet zorgen. Daarbij drinkt hij lekker een glaasje whisky, en als je zo voor de vuist weg staat te kletsen tegen een gekooide vogel, die toch geen benul heeft van literatuur, dan kun je dat gerust doen uit je nek. Maar in dit specifieke geval staat er een schare trouwe fans mee te luisteren naar wat deze L.H. Wiener uitkraamt. Hij zegt: “Ik zou het vandaag eens met je willen hebben over het adagium van de vermaarde W.F. Hermans, dat inhoudt dat er in het werk van een schrijver geen mus van het dak mag vallen, als daar tenminste geen gegronde reden voor bestaat.”

Nou weet ik toevallig dat deze L.H. Wiener Hermans daarmee tekort doet, aangezien het citaat bij Hermans nog verder gaat. Daarom nam ik Sadistisch universum I er maar eens bij, een boek met uiterst vermakelijke teksten, waaronder het verhaal Experimentele romans. In die tekst komt de bewuste mus ter sprake, en bij nalezing bleek dat de fout die Wiener maakte groter was dan ik had kunnen bedenken. Wiener heeft het over redenen, terwijl Hermans daar met geen woord over rept. Hermans noemt slechts de gevolgen van de val van de mus van het dak, maar dat weerhoudt Wiener er niet van om zijn vergissing door te voeren tot een relaas over de redeloze dood van een mees. Ironisch genoeg vertelt hij daar direct achteraan dat die redeloze dood, helemaal naar de wens van Hermans, zijn gevolgen heeft. Die dood heeft ertoe heeft geleid dat zijn soortgenoten in de tuin van de moordenaar zich tot op de dag van vandaag tegoed kunnen doen aan allerlei lekkers.

Omdat ik van goede wil ben, ga ik er vanuit dat de auteur wel degelijk weet dat het Hermans bij de dood van het vogeltje om de gevolgen te doen was, niet om de redenen. U hebt toch immers met WFH gedweept, als ik zo vrij mag zijn om uw hoofdpersoon L.H. Wiener daarin toch met u te vereenzelvigen, en dus heeft u Sadistisch universum I ongetwijfeld in bezit. Dan is het een koud kunstje om de gewraakte zin daarin op te zoeken, een snelle blik op de inhoudsopgave volstaat om er achter te komen in welke tekst de mus waarschijnlijk zijn doodsmak maakt, en vervolgens is die tekst maar een pagina of zes lang. Ik neem dus ook aan dat de auteur wist dat het Hermans daarin om de klassieke roman te doen was, en de mus een uitleg is voor de eenheid van handeling. Verder vertrouw ik erop dat hij wist dat Hermans vrijwel nooit volledig geciteerd wordt en dat de overbekende zin bij hem een vervolg krijgt, waarin hij stelt dat er alleen geen gevolg kan zijn als het de bedoeling is van de auteur te betogen dat het in zijn wereld geen gevolgen heeft als er mussen van daken vallen.

Bijna onvermijdelijk dringt zich nu de conclusie aan mij op dat uw hoofdpersoon liegt dat hij barst tegen die arme vogel, die zich overigens niet laat foppen en de eerste gelegenheid aangrijpt om wraak te nemen op de leugenaar, door hem een fikse snee in de vinger te geven. Maar dat kan niet meer voorkomen dat de leugen een eigenaardige dynamiek veroorzaakt in dit kleine stukje tekst van uw hand. Aan de ene kant bewijst Wiener dat Hermans’ uitspraak voor zijn boeken niet opgaat, maar omdat hij het oorzakelijk verband heeft omgekeerd, lijkt wat Hermans schreef op diezelfde boeken juist wel van toepassing, aan de ene kant doordat hij wil aantonen dat er in zijn wereld voor sommige dingen geen redenen bestaan, aan de andere kant doordat een redeloze daad toch gevolgen krijgt. Is uw totaalroman nu niet, zoals uw hoofdpersoon beweert, of toch klassiek?

Tot slot wil ik een weetje delen dat deze brief voor u de moeite waard kan maken. De mus op het dak wordt in Nederland altijd toegeschreven aan Hermans, maar het lijkt erop dat de vogel reeds lang internationale allure had toen Hermans hem ter sprake bracht. Laatst kwam ik hem namelijk tegen in Der Mann ohne Eigenschaften, van Robert Musil, die al dood was ruimschoots voordat Hermans zijn sadistisch universum schiep. Uit de bewoordingen maakte ik bovendien op dat Musil er van uitging dat de lezer al bekend was met het beestje.

Tot mijn spijt kan ik bij deze observatie geen paginanummer vermelden, omdat ik vergeten ben het op te schrijven. Tijdens het lezen van de eerste honderd bladzijden heb het nog volgehouden om neer te pennen wat ik de moeite waard vond, maar het werk is zo vergeven van allerlei moois dat dit uitliep op het overschrijven van zowat het hele boek. Een vrij zinloze exercitie, temeer daar mijn handschrift veel moeizamer leest dan gedrukte tekst. Even opzoeken is evenmin een optie, aangezien het boek ruim 1700 pagina’s telt. Maar ik troost mij met de gedachte dat u zult weten waar ik het over heb, omdat het u evengoed opgevallen zal zijn, indien u het boek gelezen hebt. Hebt u dat niet, dan kan ik het u van harte aanbevelen.

Het ironische feit waarmee ik wil afsluiten is dat de uitspraak die Hermans het meest wordt nagedragen niet uit eigen koker kwam, terwijl zijn frase vooral gedenkwaardig was vanwege het tweede deel van de zin, precies het deel dat in de loop der tijden in vergetelheid is geraakt.

Met vriendelijke groet,

Sander van der Meijs

Dit bericht werd geplaatst in Over boeken en getagged met , , , , , , , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s