Laat ik direct in de eerste zin duidelijk stellen dat ik géén voorstander ben van het leggen van kransen voor SS’ers. Ze verdienen het niet dat we hen eren in hun hoedanigheid van SS’er. Toch denk ik dat ze een plaats horen te krijgen op 4 mei, onze Nationale Dodenherdenking.
Ook mij bracht Auke de Leeuw in 2012 in verwarring met het gedicht over zijn oudoom Dirk Siebe, dat hij niet mocht voorlezen op de Nationale Dodenherdenking. Zelf was ik toen van mening dat het gedicht wel voorgelezen had moeten worden. Ik meen me zelfs te herinneren dat ik vond dat Dirk Siebe in zekere zin evengoed een slachtoffer was en dat zijn slachtoffer-zijn ook eens op de voorgrond mocht worden geplaatst.
Die mening was vooral gestoeld op intuïtie, die voortkwam uit mijn fascinatie voor daders en mijn drang om hen te vermenselijken en niet af te schilderen als monsters, duivels of louter kwaad. (noot 1) Maar inmiddels denk ik niet meer dat Dirk Siebe als slachtoffer kan worden herdacht. Wel denk ik dat we aandacht moeten hebben voor wie hij was en waarom hij deed wat hij deed. En ik denk ook dat 4 mei daarvoor de aangewezen dag is. De argumenten daarvoor zal ik in wat nu volgt op elkaar stapelen.
Lees ook het kortere artikel over dit onderwerp ‘Onze pijnlijke verantwoordelijkheid’. Dat behandelt de kern van de zaak.
Wat is herdenken?
Om tot de kern van de zaak te kunnen komen moet ik natuurlijk eerst uitleggen wat herdenken volgens mij betekent. Dit doe ik aan de hand van het uiterst verhelderende pamflet van Rik Peels, Voor iedereen een krans?, verplichte kost voor eenieder die over de Nationale Dodenherdenking wil nadenken. Het is dan ook Rik Peels geweest die me ervan heeft overtuigd dat we Dirk Siebe niet als slachtoffer kunnen behandelen op 4 mei. Daarvoor alleen al ben ik hem dankbaar.
Toch ben ik het op lang niet alle punten eens met Rik Peels, en ik kom dan ook tot volstrekt andere conclusies. (noot 2) Rik Peels stelt dat we de doden allereerst herdenken voor de doden zelf. Hij heeft daar een aantal argumenten voor die mij geen van allen kunnen overtuigen. Het lukt me dan ook niet om hierin met hem mee te gaan, terwijl ik dat toch echt heb geprobeerd en blijf proberen. Ik zou namelijk graag herdenken voor de doden zelf. Dat lijkt mij nobel en goed. Ik kan het me ook goed indenken bij mensen die in een hiernamaals geloven, van waaruit de doden goed- dan wel afkeurend op ons neerzien. Maar zelf geloof ik daar niet in, ik denk dat de dood niets anders is dan het einde van het leven. Als mensen dood zijn kun je niets meer voor ze doen. Dan is het te laat.
Verder stelt Rik Peels dat je met herdenken de doden eert omdat hun eer hun ontnomen is. Maar dat vind ik te beperkt. Dat heeft vooral betrekking op de doden die op gruwelijke manier zijn vermoord, zoals de joodse slachtoffers van de Nazi’s. Maar op bijvoorbeeld soldaten lijkt het me veel minder van toepassing. Die hebben eervol gestreden en zijn als vrije mensen gestorven, hoe ellendig hun omstandigheden misschien ook waren. Toch moeten we ook hen herdenken.
Rik Peels reikt me wel een ander handvat aan voor een antwoord op de vraag wat herdenken is. Zo zegt hij dat we door onze keuze voor wie en hoe we herdenken, we ons ook tot hen verhouden. Daarin vind ik een uitstekend uitgangspunt dat ik hier graag aan u wil voorleggen. Mijn suggestie voor een algemene definitie van herdenken, die voor mij ook logisch volgt uit mijn eigen praktijk van het herdenken, luidt als volgt:
Herdenken is het openlijk erkennen van en uitdrukking geven aan je band met de doden.
Herdenken is in mijn ogen dus ruimer dan het leggen van een krans. Het leggen van een krans hoort bij het herdenken van doden die je wilt eren, zoals helden en onschuldige slachtoffers. Maar herdenken is meer dan dat. Bij herdenken staan we stil bij de doden, we laten tot ons doordringen wat ons aan hen bindt, hoe ze geleefd hebben en gestorven zijn, wat hun leven en dood voor ons betekenen. En daarbij blijft het niet beperkt tot die helden en onschuldige slachtoffers. Het kan om allerlei mensen gaan, ook om mensen waarvoor we nooit een krans zullen willen leggen. Zolang we maar een band met hen hebben die we moeten erkennen.
De noodzaak van het ‘erkennen’ in mijn definitie wordt trouwens goed aangetoond door hoe wij in het verleden zijn omgegaan met de joodse slachtoffers van het Nationaal Socialisme, die toch zeker een krans verdienen. Onze band met hen werd in de eerste jaren na de oorlog helemaal niet erkend en ze werden dan ook niet herdacht. Zelfs nu nog wordt er geen aparte krans voor hen gelegd.
De Nationale Dodenherdenking
Overigens is het, zoals Rik Peels ook opmerkt, niet best gesteld met de definiëring van wat de ene keer de Nationale Dodenherdenking wordt genoemd, andere keren de Nationale Herdenking en dan weer gewoon de Dodenherdenking. Wat wel duidelijk wordt uit de site van Comité 4 en 5 mei is dat het draait om Nederlandse oorlogsslachtoffers. Wat die gedaan hebben voordat ze oorlogsslachtoffer werden wordt echter niet helemaal helder, maar ik denk dat we in de praktijk alleen hen herdenken die aan onze zijde zijn gestorven, en dus bijvoorbeeld niet de SS’er Dirk Siebe. Toch is er, als mijn algemene definitie van herdenken enig hout snijdt, een heel simpele reden om de herdenking te verbreden, tot aan Dirk Siebe toe.
Alleen moeten we met die verbreding ook weer niet te ver gaan. Rik Peels besteedt bijvoorbeeld veel aandacht aan de vraag of we bij de Nationale Dodenherdenking ook Duitse soldaten moeten herdenken. Hij geeft veel voors en tegens, maar hij vergeet de beste en simpelste reden tegen zo’n herdenking: die Duitse soldaten zijn geen Nederlanders. Ze behoren niet tot ons volk en we hebben dus geen nationale band met hen die we kunnen erkennen. Als we hen toch willen herdenken, omdat ze mensen waren net als wij, dan kunnen we dat doen door de Duitse ceremonie bij te wonen, of een internationale dodenherdenking. Op onze Nationale Dodenherdenking horen ze echter niet thuis. Maar dat ligt anders voor Dirk Siebe en de duizenden andere Nederlanders die bij de Waffen SS gingen.
Bij de Nationale Dodenherdenking herdenken we de Nederlandse doden. We erkennen dat we een band met hen hebben, en daar geven we uitdrukking aan. Openlijk en gezamenlijk. Daar horen de Nederlandse joden bij, die we moeten eren omdat ze uit ons midden zijn weggevoerd en op brute wijze zijn vermoord; daar horen onze Nederlandse soldaten bij, die we moeten eren omdat ze voor ons hebben gevochten en daarbij het leven lieten; daar horen verzetsmensen bij, die we moeten eren om hun rechtvaardige moed waarmee ze onze eer verdedigden en die hen het leven kostte; daar horen de burgerslachtoffers bij van bombardementen, kou en honger, die geliefden waren en worden gemist.
Maar ook de foute Nederlanders, NSB’ers, collaborateurs en zelfs SS’ers, zijn uit ons volk voortgekomen. (noot 3) Ook zij zijn deel van ons. Het is natuurlijk een feit dat Nederlanders hun staatsburgerschap verliezen als ze dienst nemen in een buitenlands leger. Maar in mijn ogen betekent dat alleen dat wij liever niets meer met hen te maken willen hebben. De band is niet werkelijk doorgesneden. Het zijn Nederlanders, dat zullen we toch echt moeten erkennen. En daaruit volgt direct dat we hen moeten herdenken op onze Nationale Dodenherdenking, al betekent dat niet dat we hen moeten eren met een krans. Wel zouden we uitdrukking moeten geven aan onze band met hen, in wat voor vorm dan ook.
De Nationale Dodenherdenking in de toekomst
Hiermee wil ik overigens niet suggereren dat we al die jaren verkeerd hebben herdacht. Maar de herdenking is in mijn ogen wel aan een herijking toe. De herdenking is ingesteld en vormgegeven door de generatie die de oorlog zelf heeft meegemaakt. Zij willen natuurlijk vooral hen herdenken die ze verloren hebben, hun geliefden en kameraden. En wie zelf geen doden te betreuren heeft, voelt door alle belevenissen in de oorlogsjaren toch een vanzelfsprekende band met de doden. De haat zit er verder nog goed in, dus is het heel begrijpelijk dat de Duitsgezinden worden overgeslagen.
Maar ondertussen zijn de meeste oorlogsgeneraties er niet meer, de tieners van toen zijn de tachtig gepasseerd en binnen afzienbare tijd zal er vrijwel niemand meer zijn die de oorlog bewust heeft meegemaakt. (noot 4) Natuurlijk zijn de trauma’s ook in de laatste groep overlevers werkelijk en levendig, bovendien zullen die trauma’s nog generaties lang doorwerken. Daar moeten we zeker oog voor houden. Maar als we in de toekomst willen blijven herdenken, (noot 5) dan moeten we ook bekijken hoe we de herdenking relevant kunnen maken voor Nederlanders voor wie de oorlog een ver verleden is.
Slachtoffer en dader
Bij mijzelf valt me door de jaren heen heel duidelijk op dat mijn gedachten bij het herdenken vooral uitgaan naar de weggevoerde joden. Het draait daarbij om verafschuwing van het leed, de hoop dat zoiets nooit meer zal gebeuren en misschien het vertrouwen dat we zoiets nooit meer zullen laten gebeuren. Ik vermoed dat dit bij veel Nederlanders zo is. Dat is natuurlijk mooi, maar in mijn ogen is er toch iets fundamenteel mis mee. Het is namelijk vooral gericht op het leed van de slachtoffers. De daders worden alleen verafschuwd; van hen nemen we heel nadrukkelijk afstand. Zij zijn de vijand. Wij zijn niet zoals zij!
In dat licht is de mening van de historicus Eelco Runia interessant, die Rik Peels in zijn pamflet aanhaalt: “Hoe meer we herdenken, hoe meer we mensen worden die zulke misdaden niet gepleegd hebben.” Rik Peels wijst die uitspraak van de hand door te stellen dat een daadwerkelijke dader altijd een dader zal blijven, hoe vaak hij zijn slachtoffers ook herdenkt. Maar het argument van Runia gaat juist op als het niet om de daadwerkelijke daders draait. In mijn ogen gaat het om ons, die de hele periode helemaal niet hebben meegemaakt. Wij moeten onze positie ten opzichte van de gebeurtenissen in de oorlog helemaal op eigen kracht bepalen, zonder dat we daarbij geleid worden door wat we in die periode hebben gedaan.
De woorden van Runia waarschuwen me dat het herdenken van alleen slachtoffers alleen identificatie in de hand werkt met die slachtoffers. En dat is in feite heel gemakkelijk, omdat het geen enkel gewetensconflict met zich meebrengt. Alleen slachtoffers herdenken daagt ons niet werkelijk uit, het herdenken van helden al evenmin. We zouden ook eens moeten proberen ons te identificeren met de daders. Want we kunnen niet zeggen: ‘Dit nooit meer’, als we niet eens weten en niet erkennen waartoe we zelf in staat zijn. En daarom moeten we erkennen dat de daders ook mensen zijn zoals wij. We moeten erkennen dat ze uit ons volk zijn voortgekomen. En we moeten uitdrukking geven aan onze band met hen, waarmee we onderkennen wat dat betekent voor ons, een volk van waaruit meer dan 100.000 joden zijn gedeporteerd.
Hier grijp ik ook terug op Eichmann in Jeruzalem van Hannah Arendt. Zij stelt daarin dat Eichmann door de aanklager foutief werd gekarakteriseerd als een ‘perverse sadist’. Hij was volgens haar (en overigens ook volgens de rechters) niet het grootste monster dat de wereld ooit had aanschouwd. “Het verontrustende van de figuur Eichmann was immers juist, dat hij een uit velen was, en dat deze velen geen geperverteerden en geen sadisten, maar juist angstig en beangstigend normale mensen waren – en zijn. Vanuit onze rechtsinstellingen gezien en aan onze ethische maatstaven gemeten was deze ‘normaalheid’ veel schrikwekkender dan alle gruwelen tezamen, want zij impliceerde dat dit nieuwe type misdadiger, dat met recht hostis humani generis genoemd mag worden, handelt onder omstandigheden die het hem nagenoeg onmogelijk maken de draagwijdte van zijn wandaden te beseffen.” (noot 6)
Hiermee pleit Hannah Arendt Eichmann allerminst vrij. Hij is volgens haar wel degelijk schuldig en verdient de doodstraf, omdat hij wist wat voor leed zijn daden veroorzaakten. Ze geeft hem alleen zijn menselijkheid terug, die hij gemeen heeft met ons normale mensen. Wij kunnen ons dus met hem identificeren. En misschien moeten we dat ook maar eens doen, zoals we ons ook moeten identificeren met onze Nederlandse SS’ers, die in al hun schuld evenmin monsters waren.
Dirk Siebe
Uit dit alles volgt overigens dat het een juiste beslissing was om het gedicht van Auke de Leeuw niet te laten voorlezen op de Nationale Dodenherdenking. Dirk Siebe wordt erin wel vermenselijkt, wat heel goed is, maar in het gedicht is hij ineens alleen nog maar een slachtoffer dat moet worden herdacht. Dat maakt het gedicht heel geschikt voor de liefdevolle familiekring, daar mag Dirk Siebe nooit worden vergeten als een goeie jongen. Maar in nationaal perspectief moeten we, naast de eenvoudige menselijkheid die hij met ons gemeen heeft en waarin we allemaal dezelfde foute keuzes kunnen maken, ook oog hebben voor de dingen die hij heeft uitgevreten aan het oostfront, waar menselijkheid niet meer aan de orde was. Hij is ook dader. Hij is ook schuldig. (noot 7)
In menselijkheid en onschuld kunnen we ons makkelijk inleven. In beestachtigheid en schuld kunnen we dat niet. Dat is ongemakkelijk en moeilijk. Pijnlijk zelfs. En juist dat vreselijk pijnlijke element zou ik aan de Nationale Dodenherdenking willen toevoegen. Uit ons volk zijn daders voortgekomen, van wie we moeten erkennen dat het gewone mensen waren, net als wij, die het net als ieder ander waard zijn om herdacht te worden. En we moeten de verantwoordelijkheid voor hun daden op ons nemen. Anders doet niemand het.
Met dank aan Rik Peels en Rogier Cenin voor hun heldere en verhelderende commentaar.
————————————————————
Noten bij Waarom we Nederlandse SS’ers moeten herdenken op 4 mei
Noot 1
Zo heb ik zelfs Mengele eens een menselijk gezicht proberen te geven, in Mijn onverschillige god. Historisch gezien is die poging ongetwijfeld weinig accuraat, maar dat doet daar weinig ter zake. Over SS’ers en idiote bekende Nederlanders heb ik het in Klein boekje tussen leven en dood, vanaf pagina 74 onderaan. En ook de hele bundel Afgrond en dans is van daders doortrokken. Je vindt ze in Betoog van een beul, Wat ik weten wilde, Dans in de afgrond, en in feite ook in Kopstoot en struikelblok en De ontmoeting.
Over het hoofdstuk Wat is herdenken? in het pamflet van Rik Peels
Met Voor iedereen een krans? laat Rik Peels zien dat je zorgvuldig over de Nationale Dodenherdenking kunt nadenken. Zo bezorgt hij iedereen die iets over onze dodenherdenking wil zeggen een ijkpunt. Daar kunnen we ons aan vasthouden en we kunnen ons er tegen afzetten. In het denken is zo’n punt van grote waarde.
Vanzelfsprekend ben ik het op veel punten niet eens met Rik Peels, dat blijkt al uit de hoofdtekst. In deze voetnoot zal ik me helemaal richten op het zeer fundamentele derde hoofdstuk van het pamflet van Rik Peels, Herdenken, wat is dat eigenlijk? In dit hoofdstuk beginnen onze wegen uiteen te lopen waarna we onvermijdelijk tot heel andere conclusies komen. Het leek me verhelderend om consequent alle punten van Rik Peels af te lopen en aan te geven waar ik het met hem eens ben en waar niet. Deze tekst lezen zonder het pamflet van Rik Peels er bij te nemen heeft dus heel weinig zin.
Spraakgebruik
Ons meningsverschil begint al vrijwel direct. Rik stelt: “In het gewone spraakgebruik is iemand herdenken iemand in ere houden.” Zelf denk ik echter dat dit ‘de herinnering aan iemand in ere houden’ moet zijn.
Joods-christelijk herdenken
In de daaropvolgende paragraaf ‘Beïnvloeding door joods-christelijk herdenken’ geeft Rik een uiterst interessante kijk op de traditie. De twee belangrijkste kenmerken van herdenken die hij uit deze traditie destilleert zijn dat herdenken betekent dat je je leven laat beïnvloeden door datgene wat of wie je herdenkt en daarnaast dat we ook mislukkingen en het lijden van slachtoffers herdenken. Daar kan en wil ik niets tegenin brengen. Beide elementen zijn ook in mijn visie op herdenken aanwezig.
Voor de doden
Dan komen er drie paragrafen die ons proberen te vertellen dat we herdenken in de eerste plaats voor de doden doen. Zoals in mijn hoofdtekst duidelijk wordt kan ik het hier niet mee eens zijn, al probeer ik dat wel. De argumenten van Rik Peels zijn hiervoor gewoon te zwak, al neemt hij er drie paragrafen voor om ze kracht bij te zetten.
In de eerste van de drie paragrafen probeert Rik herdenken als egocentrisch en zelfs verwerpelijk weg te zetten als het niet in de eerste plaats voor de doden gebeurt. Dat doet hij in antwoord op de historicus Eelco Runia, die zegt dat herdenken is proberen antwoord te geven op de vraag: ‘wie zijn wij dat dit heeft kunnen gebeuren?’ Maar, zo zegt Rik, als we alleen zelfanalyse nastreven, dan is dat egoïstisch. We moeten mensen namelijk altijd behandelen als wezens met een intrinsieke waarde, nooit als instrumenten om onze doelen te bereiken, zo haalt hij Immanuel Kant aan. En daarmee is volgens Rik het pleit beslecht. Hij doet geen poging om nog andere manieren van herdenken te bedenken en verklaart direct zijn eigen opvatting als geldig. Dat is erg onbevredigend.
De opvatting die ik in de hoofdtekst propageer ligt overigens tussen Peels en Runia in. Herdenken doe je niet alleen voor de doden en ook niet alleen voor jezelf. Het gaat juist om de relatie tussen die twee, al kan het herdenken alleen effect hebben op de levenden. Zo is dat nu eenmaal, of dat nu verwerpelijk is of niet.
Dan gaat Rik Peels in op de vraag hoe de doden iets kunnen hebben aan wat wij doen. Deze korte paragraaf rammelt aan alle kanten en de wind blaast onheilspellend door de levensgrote gaten in wat ik toch eigenlijk liever geen argumentatie wil noemen. In feite hoef ik alleen maar het begin en het eind te citeren om duidelijk te maken hoe erg het hier gesteld is.
Begin: “Hoe dit mogelijk is, is niet zo duidelijk. maar dat het mogelijk is, is wel duidelijk.”
Eind: “Hoe dat kan is een ingewikkelde kwestie, maar dat het kan, daar zijn de meesten het wel over eens.”
Wat daar mis mee is lijkt me voor iedereen duidelijk te zien. Zulke argumenten gaan alleen op voor zaken waar enige consensus over bestaat, maar echt bewijzen kun je er niets mee. Natuurlijk is het mogelijk dat ik een vreemde uitzondering ben en dat heel Nederland het hierover roerend eens met Rik Peels. Dan zeur ik niet langer, maar vraag ik wel van Rik Peels dat hij het me nog eens goed uitlegt.
Overigens is het vreemd dat tussen de twee gewraakte zinnen niets staat over hoe de doden iets kunnen hebben aan wat wij doen, wat het kopje erboven toch aankondigt. Er worden alleen een paar gevallen van onrecht aan de doden opgesomd. En in die gevallen kunnen we evengoed zeggen dat mensen geen onrecht doen aan de doden zelf, maar aan de nabestaanden bij wie de doden voortleven in de herinnering.
Iets dergelijks is ook aan de hand met de eerste, nogal emotionele argumentatie in de volgende paragraaf. Daarmee bewijst Rik zelfs precies het tegenovergestelde van wat hij wil bewijzen. Want stel je voor, zo zegt hij, dat het jouw moeder of jouw zoon was die vermoord was, zou je dan willen dat dit ontkend werd, voor kennisgeving werd aangenomen, of herdacht zou worden? Natuurlijk kies je dan voor de derde optie! Maar daarmee stelt Rik Peels natuurlijk impliciet dat het herdenken gebeurt voor de nabestaande, in wiens herinnering de doden nog levend zijn.
In het volgende deel van deze paragraaf stelt Rik dat we de doden herdenken om hun eer te bewijzen. Oorlogsslachtoffers, ook bijvoorbeeld militairen die hun eigen bijdrage hebben geleverd aan de overwinning op een totalitair regime, herdenken we volgens Peels omdat hun eer hun ontnomen is. Dit werkt Rik iets verder uit: “Mensen die uitgescholden, getreiterd, gekleineerd, vernederd, misbruikt, gemarteld of om verkeerde redenen gedood worden, worden in hun eer als mens aangetast.” En dat is juist, maar vooral van toepassing op bijvoorbeeld door de Nazi’s vermoorde joden. Het geldt niet voor bijvoorbeeld militairen die in de strijd zijn gesneuveld. Later in het pamflet zegt hij ook nog dat militairen die gedood zijn in Afghanistan aangetast zijn in hun eer. En dat zie ik al helemaal niet. Die kunnen we wel eren omdat ze ver van huis voor ons aan het werk waren, maar in hun eer zijn ze niet aangetast.
Overigens komt Rik aan het eind van deze paragraaf met iets stevigers. Alleen is dat geen argumentatie maar meer een verklaring: “Je zou kunnen denken dat we misschien beter kunnen zeggen dat we het doen voor hun herinnering, of nagedachtenis of naam, omdat ze er zelf niet meer zijn. Maar dat lijkt me niet juist. Een herinnering, een nagedachtenis en een naam bestaan alleen in ons hoofd. Maar we herdenken niet ter wille van iets in jouw of mijn hoofd, maar ter wille van de doden zelf; voor hen maken we expliciet dat hun onrecht is aangedaan en hun bewijzen we eer door kransen en bloemen te leggen.”
Daarmee zijn we weer even terug op ons eerste meningsverschil, en het klinkt ook heel juist wat Rik hier zegt. En juist hierom wil ik het graag met Rik Peels eens zijn. Maar uiteindelijk kan ik het niet. De doden zijn er niet meer en voor hen kunnen we niets meer doen. Bovendien stelt Rik het weer erg zwart-wit. Het gaat niet om iets in jouw of mijn hoofd en dus niet om iets voor onszelf. Het gaat om de gemeenschap, om ons. Bovendien is herdenken niet iets prettigs, het is pijnlijk, het moet gebeuren om er collectief uitdrukking aan te geven dat mensen in hun eer zijn aangetast en dat we voor hen helemaal niets meer kunnen doen. We leggen kransen dus niet om de orde te herstellen, maar om onszelf eraan te herinneren en in te peperen dat we machteloos staan en niet in staat zijn om hun hun eer terug te geven.
Voorbehoud
Met het voorgaande wil ik overigens absoluut niet zeggen dat je niet kunt herdenken voor de doden zelf. Zelf kan ik dat niet, en hier toon ik alleen aan dat de argumentatie van Rik Peels niet sluitend is. Meer niet. Maar als iemand me aantoont dat het wel kan, dan leg ik me daar natuurlijk bij neer.
Zoals ik in de hoofdtekst al aangeef is het sowieso voor mensen die in een hiernamaals geloven mogelijk om te herdenken voor de doden zelf. Daar ligt overigens ook het hart van Rik Peels, zoals uit een boel van zijn geschriften blijkt. In dit pamflet gaat hij echter op het standpunt staan van de atheïst, zoals we kunnen opmaken uit deze zinsnede: “Laten we eens veronderstellen dat er geen leven is na de dood, dat het bij de dood inderdaad ophoudt voor iedereen.” Maar uit zijn verdere argumentatie blijkt dat het atheïsme hem slecht afgaat. Hij was beter bij zijn eigen standpunt gebleven, dat had het allemaal een stuk overzichtelijker gehouden. Maar ook wat atheïsten betreft heb ik geen illusies over de reikwijdte van mijn interpretatie. Die geldt vooral voor mezelf. Ik ben gewoon benieuwd of er mensen zijn die het met me eens zijn.
Wat herdenken met ons doet
Dan komt er een hoofdparagraaf die in vier grote delen uiteenvalt, waarin Rik Peels uitlegt wat herdenken met ons doet. Het helpt ons verwerken, het plaatst ons met beide benen op de grond, het vormt onze identiteit en creeërt eenheid en gemeenschap. Dat lijkt mij allemaal juist. In herdenken lopen deze vier elementen in elkaar over.
Frappant in de uitwerking van het eerste element is dat Rik Peels ook de daders centraal stelt. “Ook voor de daders en voor een volk dat veel daders kent is herdenken goed. De daders moeten leren leven met wat zij gedaan hebben. Ontkennen, negeren en bagatelliseren zijn geen manieren om een plek te geven aan het kwaad; bij elk mens met een beetje geweten zal dat blijven knagen.”
Hierin ben ik het natuurlijk zeker eens met Rik Peels. Maar dat plek geven aan het kwaad kan voor de latere generaties niet meer door alléén de slachtoffers te herdenken, wat voor de daders nog wel genoeg was om hen dat pijnlijke besef van dader-zijn te geven. Voor de latere generaties is het juist belangrijk dat ze zich er rekenschap van geven dat ze een band hebben met die daders en dat ze zich met hen identificeren.
Zo moet het Nederlandse volk niet alleen de slachtoffers herdenken van de politionele acties in Nederlands-Indië, maar tegelijk erkennen dat het onze jongens waren die de misdaden hebben begaan, in onze naam. Wij zijn daar dus allemaal verantwoordelijk voor. Alleen stilstaan bij de slachtoffers zou gratuit zijn!
Het gaat er dus niet alleen om een plek te geven aan je kennis van het lijden van de slachtoffers als je daar op een of andere manier mee geconfronteerd wordt, zoals Rik stelt, al is dat wel degelijk een belangrijk onderdeel van herdenken. Het gaat ook om je kennis van en band met de daders.
Dat heeft natuurlijk alles te maken met het tweede element dat Rik Peels noemt: herdenken trekt ons uit onze comfortzone. Het laat je de donkere kant van de wereld zien. Alleen benadrukt Rik Peels hier weer het leed, en wordt het kwaad alleen maar als oorzaak van dat leed gesuggereerd. Maar dat kwaad is ook in onszelf onderdeel van de werkelijkheid zoals die is.
En dat loopt weer naadloos over in het volgende element van herdenken: het vormt onze identiteit. In dat onderdeel gaat Peels eindelijk in op ons dader-zijn. We moeten erkennen dat wij en de dader iets gemeenschappelijks hebben, zegt hij. Dat besef maakt ons kritischer ten opzichte van onszelf. Maar dan zeg ik weer met Eelco Runia, die Rik Peels in dit deel aanhaalt, dat een eenzijdige concentratie op de slachtoffers hierin geen wonderen gaat doen. Je zult toch ook echt de daders erin moeten betrekken, om maar niet te spreken over degenen die niets tegen het kwaad deden.
Dan het laatste element, het gemeenschappelijke. Herdenken doe je namelijk samen. Dat gemeenschappelijke is een essentieel onderdeel van de Dodenherdenking op 4 mei, daar ben ik het helemaal met Rik Peels eens. Het is een dialogische ervaring en niemand is een eilandje op zich. Alleen daarom al is het erg goed dat er een discussie woedt rond 4 mei. Hopelijk zal het de gemoederen blijven bezig houden.
Objectief
Tot slot stelt Rik Peels dat de kern van herdenken objectief is. Ik neem aan dat hij bedoelt dat de kern van onze Nationale Dodenherdenking objectief is, anders doet hij hiermee ook een uitspraak over hoe we onze dode vrienden en familieleden moeten herdenken, en daar heeft hij niets mee te maken. Voor zover ik hem kan volgen denk ik dat hij gelijk heeft. Wat we herdenken en hoe we herdenken is vrij goed vastgelegd in objectieve protocollen. Juist daarom zou ik graag zien dat de daders hierin worden meegenomen. Anders blijven zij buiten schot en daarmee wij dus ook.
Noot 3
Het doet misschien allemaal wat nationalistisch en eigen volk eerst aan, dat gescherm met de nogal abstracte term ons volk. Toch moeten we het over ons volk hebben als we de term Nationale Dodenherdenking bezigen, waarmee dat volk als natie aanwezig wordt gesteld. Vraag is dan natuurlijk wat dat is, ons Nederlands volk, en wie daar precies toe behoort. Dat is allesbehalve goed gedefinieerd. Wat moeten we met bijvoorbeeld Anne Frank, zij was toch immers geen Nederlandse? Kunnen we haar dan niet herdenken op 4 mei? Aan de andere kant krijgen kinderen van asielzoekers tegenwoordig een kinderpardon als ze een bepaalde tijd in Nederland hebben gewoond, omdat ze al helemaal Nederlands zijn. Terecht, naar mijn bescheiden mening.
Maar zover wil ik helemaal niet ingaan op de kwestie van het Nederlandse volk. Voor mij bestaat het Nederlandse volk gewoon uit de mensen die in dit land met elkaar een maatschappij vormen. En in feite is het me erom te doen te benadrukken dat deze groep mensen, zoals die nu is, waarschijnlijk niet zoveel verschilt van die van voor de oorlog. Er zijn mensen bij die aan de goede kant zullen strijden als het weer mis zou gaan, mensen die alleen zullen beven van angst, mensen die er zelf beter van zullen proberen te worden, mensen die gewoon zullen doorgaan met leven, mensen die een zinloze dood zullen sterven en mensen die fout zullen zijn. Gelukkig is dat op dit moment allemaal niet aan de orde, en we kunnen dus allemaal gewoon blijven deelnemen aan onze maatschappij, tot welke groep we ook behoren. Maar in geval van een extreme situatie kan het ons allemaal overkomen dat we ineens aan de verkeerde kant blijken te staan, zoals die Nederlandse SS’ers. We weten het gewoon niet van onszelf en dat is wat ons aan hen bindt. Ik zou het mooi vinden als we dat zouden erkennen.
Noot 4
Dat vrijwel al die mensen die toen leefden dood zijn kan trouwens ook een andere impact hebben op onze Dodenherdenking. Misschien moeten we ze allemaal gaan herdenken, de hele doorsnede van de toenmalige bevolking, met goeden, slechten, angstigen, onderdrukten, onverschilligen, het hele spectrum van hoe een volk reageert in moeilijke omstandigheden. Zo houden we onszelf bij de Nationale Dodenherdenking een spiegel voor waarin we een spiegelbeeld zien dat lang niet altijd mooi is, maar waarin we wel onszelf moeten herkennen.
Noot 5
Het is helemaal niet evident dat we de tweede wereldoorlog over 100 jaar nog zullen herdenken. We herdenken ook niet meer de tachtigjarige oorlog of de napoleontische. Als we 4 mei in ere willen blijven houden, dan moet die dag dus ook relevant zijn voor de generaties na ons. De vraag is dan of we dat kunnen bewerkstelligen door steeds te blijven wijzen op de gigantische en ongelooflijke hoeveelheid slachtoffers dat er is gevallen, of door ook de oorzaak van al die slachtoffers te benadrukken. En die oorzaak is het allerslechtste dat in de mensen naar boven kwam in deze zwarte periode. Niet omdat die mensen zelf slecht waren, want het waren gewone mensen net als wij, maar omdat ze gedachteloos meegingen met de stroom. En dat gevaar ligt ook voor ons altijd op de loer, en voor alle generaties na ons.
Noot 6
Hannah Arendt, Eichmann in Jeruzalem, De banaliteit van het kwaad. Uitstekend vertaald door W.P.J. Schotz, vijfde druk, pagina 429-430
Noot 7
Hoe vaker ik mijn tekst doorlees, hoe meer het me allemaal doet denken aan wat ik vroeger in de kerk hoorde: door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld, het Mea Culpa. En nu we toch in die gedachtegang zitten, heeft de grote nadruk op schuld verdraaid veel weg van de erfzonde. Ik kan mij voorstellen dat dit voor een aantal mensen een aantrekkelijke gedachte is, voor anderen een afstotende. Zelf heb ik in ieder geval weinig op met de erfzonde, ook al wijst die misschien ongeveer in dezelfde richting als ik hier doe. De erfzonde is me te abstract en in het plukken en eten van een vrucht zie ik niets zondigs, ook al heeft een zekere autoriteit het verboden er aan te zitten. Ik zit wederom meer op de lijn van Hannah Arendt, die het idee heeft dat het kwaad te maken heeft met gedachteloosheid. Daar wil ik niet aan ten prooi vallen en daarom wil ik me er goed van bewust zijn dat niets menselijks me vreemd is. En de oorlog laat bij uitstek zien wat dat allemaal kan inhouden.