Tussen wereld en werkelijkheid

Fragment uit De tuin der lustenDe moraal lijkt een vanzelfsprekendheid voor de mensen om me heen. Onder hen heerst een soort consensus over wat goed is en wat verkeerd, zonder dat de betekenis van deze begrippen werkelijk worden bevraagd of onderbouwd. Toch denkt vrijwel niemand van hen, een enkele stille gelovige daargelaten, dat die moraal vastligt doordat die van bovenaf is opgelegd. Blijkbaar gaat de overgrote meerderheid er vanuit dat de moraal zit ingebakken in ons wezen of in de samenleving.

Op het eerste gezicht lijkt het ook helemaal niet vreemd dat we in grote lijnen dezelfde moraal hebben. We leven nu eenmaal in een maatschappij waarin door de jaren heen regels en mores zijn ingesleten waar iedereen rekening mee dient te houden. Het persoonlijk geweten van het individu staat in de context van wat door de maatschappij als goed en kwaad wordt gezien en hoe je je dient te gedragen voor het oog van het kerkvolk. Dat word je al met de paplepel ingegeven.

Zelf maak ik ook ongemerkt gebruik van die vanzelfsprekende moraal. In het dagelijkse leven heb ik daar geen enkel probleem mee en daar vind ik het zelfs heel nuttig. Maar als ik de grondslagen ervan probeer te doorgronden, begint het bouwwerk op zijn grondvesten te schudden. Dan twijfel ik aan de juistheid van mijn morele kompas, ik merk tegenstrijdigheden op en betrap mezelf op hypocrisie. Het hele systeem lijkt nergens aan vast te hangen behalve aan het geloof erin, waardoor het kwetsbaar wordt voor aanvallen van nihilisten aan de ene kant, die beweren dat het allemaal niets betekent, en theïsten aan de andere, die ons terug willen duwen in het gareel van het godsgeloof. Geen van beide vind ik aantrekkelijk, maar ik schud ook niet zomaar een waardig alternatief uit de mouw.

Daarom ga ik nu het veld onderzoeken waar moraal een rol speelt, in de omgang van het individu met zijn omgeving. In eerste instantie doe ik dat weer vanuit het scheppingsverhaal over de kinderstoel dat ik eerder heb gekozen, omdat dit tot nu toe het enige vaste punt is in dit verhaal en ik alleen van daaruit naar meer vaste grond kan gaan zoeken waarop ik mijn reis kan voortzetten. Daarom onderzoek ik waarom het zo hard aankwam toen ik ineens in een kinderstoel werd gezet. Daarna ga ik kijken welke aanknopingspunten ik heb en hoe ik die kan aanscherpen om ze vruchtbaar te maken.

Het laaghangend fruit

Als ik me het moment waarop ik in die kinderstoel werd gezet weer goed voor de geest probeer te halen, blijkt dat het onverwachte van de gebeurtenis het meest schokkende was. Ik had dat onding al helemaal achter me gelaten en het kwam als een complete verrassing dat ik er nu ineens weer in zat. Dat paste op geen enkele manier bij het ongespecificeerde beeld van wat ik voor mogelijk had gehouden. Het paste niet bij hoe ik mezelf zag en het zette mijn relatie met mijn omgeving op zijn kop, aangezien ik vond dat mijn nichtje eerder in de kinderstoel hoorde dan ik.

Hier springt dus het onderscheid in het oog tussen wat ik als persoon verwacht en wat er gebeurt. Dat lijkt misschien een open deur, omdat we dit maar al te vaak meemaken. Maar ik trap hem niettemin in, want in dit onderzoek moet ik alles wat me normaal lijkt met nieuwe ogen bekijken. Wagenwijd openstaande deuren moet ik toch binnengaan om te kijken of zich erachter niet iets bevindt wat ik nog niet had opgemerkt en om me ervan te vergewissen dat ik geen enkele aanwijzing over het hoofd zie. En achter deze specifieke openstaande deur tref ik aan dat ik mijn driejarig ik dan wel geen duidelijke verwachtingen kan toedichten, maar dat ik toch al wel een beeld had van mijzelf in mijn omgeving. Dat beeld was gestoeld op wat er voor die tijd was gebeurd en hoe ik werd behandeld door het kleine groepje mensen waar ik voornamelijk mee te maken had, mijn moeder, mijn vader, mijn broers en zusters. Zij waren tot dan toe constanten geweest in mijn wereld en ik wist nog niet dat de werkelijkheid anders zou zijn als zij zouden wegvallen. Daardoor bleven mijn verwachtingen gelijk toen ik bij mijn oom en tante kwam, in aangename onwetendheid van wat me te wachten stond. Tot dat pijnlijke moment. waarop ik in die kinderstoel werd gezet en mijn nichtje op haar stoel mocht zitten. Toen was niets meer was zoals het hoorde. Toen deed zich ineens een werkelijkheid aan me voor waar ik helemaal geen rekening mee had gehouden en die me allesbehalve beviel.

Dit lijkt gewoon weer een nieuwe beschrijving van wat me op dat specifieke moment gebeurde. Alleen heb ik nu een paar begrippen gebezigd die ik makkelijk kan plukken en die me verder kunnen brengen. Laat ik die twee begrippen, die ik hier vrij geruisloos heb geïntroduceerd, tegenover elkaar zetten: wereld en werkelijkheid. Deze twee woorden zijn het waard om vanaf nu heel strikt van elkaar onderscheiden te worden en ik zal ze ook heel onderscheidende betekenissen meegeven. Want alleen aan duidelijke betekenissen kan ik mezelf vasthouden en voorttrekken.

Allereerst de werkelijkheid. Dat is wat er zich om mij heen aan mij voordoet. Het is wat ik zie, wat ik hoor, wat ik ruik, wat ik voel. Het is wat mensen tegen me zeggen, hoe ik hen ervaar. Het is de overweldigende hoeveelheid indrukken en het gekrioel van chaotisch door elkaar heen lopende details die elk moment weer op me afkomen.

Als ik al die indrukken niet allemaal keurig indeel, orden en benoem ga ik erin kopje onder, en daarvoor gebruik ik mijn wereld. Die wereld staat voor de hele set aan samenhangende beelden, vooroordelen, projecties, aannames, verwachtingen, houdingen, weetjes, vondsten en geloofsdenkbeelden die ik gebruik om mijn chaotische omgeving vorm en betekenis te geven. Door die wereld over de werkelijkheid heen te leggen stel ik mezelf in staat op gebeurtenissen te reageren. Die wereld bouw ik zelf om mezelf houvast te verschaffen, maar het gebeurt ook collectief in samenspraak met de samenleving.

Met deze twee begrippen kan ik het kinderstoelincident heel makkelijk nog weer anders beschrijven. Doordat ik in mijn werkelijkheid thuis niet meer in dat ding hoefde te zitten, had ik me een wereld gemaakt waarin kinderstoelen iets waren voor kinderen kleiner dan ik. Maar ineens zat ik er weer in, onomstotelijk en onontkoombaar, in een nieuwe werkelijkheid. Daarmee kwamen wereld en werkelijkheid flink met elkaar in botsing, wat me tot dan toe nooit in die mate was overkomen. Dat wekte verwarring en grote onvrede op bij mij, maar ik kon er niets aan veranderen. De harde werkelijkheid had hier de overhand; knarsetandend moest ik mijn wereld aanpassen.

Als ik nu, als snel experiment, hetzelfde begrippenpaar loslaat op het uitzicht dat ik vanaf mijn werkplek door het raam heb, dan kan ik opnieuw zien hoe die twee zich tot elkaar verhouden. De onbevooroordeelde werkelijkheid bestaat uit een overdonderende hoeveelheid kleurige en door elkaar bewegende details. Maar leg ik mijn wereld er weer overheen, dan zie ik dat alles keurig op zijn plaats staat. De bomen staan netjes op een rij. Die wirwar aan groen die ik eerst zag is hun kruin, het gras en de struiken blijven binnen de perken. Mensen rijden op het fietspad, zoals het hoort, en de auto’s staan mooi uitgelijnd in de daarvoor bestemde parkeervakken. De aangemeerde boot deint op en neer maar dat is niet gevaarlijk en ook de vallende blaadjes hoeven me geen zorgen te baren, dat gebeurt ieder jaar. Zo gebruik ik mijn wereld om snel en vaardig orde te scheppen in mijn werkelijkheid.

In mijn wereld voel ik me veilig. Ik ken mijn wereld door en door, want ik heb hem zelf gebouwd. En wat me in het laatste simpele voorbeeld direct ook opvalt is dat ik tegenwoordig moeite moet doen om de werkelijkheid los te zien van die veilige wereld. Ik ben zo geoefend in het herkennen van de vertrouwde patronen en indelingen dat ik er nauwelijks nog langsheen kan kijken. Vanuit de comfortabele positie van een onaangetaste wereld lijken wereld en werkelijkheid dus samen te vallen, precies zoals ze samenvielen voordat ik in de kinderstoel werd gezet. Het beeld wordt nergens verstoord. Maar om mezelf opnieuw onaangename verrassingen te besparen kan ik me maar beter realiseren dat wereld projectie is en dat ik geen werkelijke grip heb op mijn werkelijkheid.

Overigens zou je in de verleiding kunnen komen om de werkelijkheid hier uit te breiden tot alles wat bestaat, ook dat wat buiten het persoonlijke gezichtsveld ligt. Maar zover wil ik hier niet gaan. Hier gaat het alleen om wat iemand ervaart. Ik heb het hier niet over de objectieve werkelijkheid, maar over jouw werkelijkheid, mijn werkelijkheid, de werkelijkheid van de voorbijganger. Die is voor iedereen anders, want ieder heeft een eigen standpunt, eigen emoties en eigen specifieke gevoeligheden, waardoor alle prikkels van buiten bij iedereen anders binnenkomen. We zijn nou eenmaal geen mieren. Vandaar ook dat ieder van ons een wereld bouwt die net weer wat anders is dan die van anderen. Die wereld is er om de eigen werkelijkheid te temmen.

En wat we vervolgens ook niet mogen vergeten is dat hoe ingewikkelder en geavanceerder die wereld wordt, hoe meer die wereld van een persoon ook tot zijn of haar werkelijkheid gaat behoren. Het kan zelfs zover gaan dat voor sommige mensen hun wereld hun enige werkelijkheid is. Deze mensen klampen zich vast aan het bekende, aan het vertrouwde en sluiten zoveel mogelijk buiten wat ze niet kennen. Een complicatie daarbij is dat als de werkelijkheid dan onverwachte bokkensprongen maakt, als je bijvoorbeeld zomaar in een kinderstoel wordt gezet, dan heeft dat een wereldschokkende impact. Andere mensen staan meer open voor wat er gebeurt en zijn tot op zekere hoogte bereid hun wereld aan te passen, tot aan mensen die met alle winden meewaaien en nooit een werkelijke beslissing nemen en zich nooit aan een standpunt verbinden. Zo leeft iedereen op zijn eigen manier tussen wereld en werkelijkheid.

Bovendien werken werkelijkheden en werelden niet alleen op persoonlijk vlak. Ook in gemeenschappen hebben ze hun nut. Gemeenschappen scheppen collectieve werelden, met gezamenlijke beelden, vooroordelen, aannames en regels. Daarin heeft iedereen ongeveer dezelfde gemeenschappelijke woorden voor ongeveer dezelfde dingen, waardoor iedereen bevestigd wordt in zijn of haar rol in die wereld. Dit was waarschijnlijk al van levensbelang in de kleine gemeenschappen waar mensen lang in leefden. Men moest op eenieder kunnen vertrouwen. En ongetwijfeld heeft dit er ook iets mee te maken dat buitenbeentjes worden gewantrouwd en gepest. Men weet gewoon niet wat men aan hen heeft binnen de gemeenschap. De gemeenschappelijke wereld wordt door hen niet bevestigd. Men kan zich niet in hen spiegelen en dus zijn ze niet te vertrouwen.

Wereld in wording

Hoe ingewikkeld de verhouding tussen wereld en werkelijkheid er in de praktijk ook uitziet, in de grond is iedere wereld, hoe nuttig en zelfs onontbeerlijk ook, slechts een projectie die over de chaotische werkelijkheid wordt heen gelegd. Dat is de essentie waar we mee verder gaan. In wat volgt gaat het er mij niet om de twee begrippen tot in de puntjes uit te leggen en te ontleden. Ik wil de begrippen vooral bruikbaar maken, want zonder dat kan ik mijn zoektocht niet voortzetten. Om te verduidelijken wat ik bedoel met wereld en werkelijkheid zal ik daarom in de rest van dit hoofdstuk een aantal voorbeelden geven en uitdiepen, waarna ik de connectie met de moraal probeer te maken.

Ik begin vanuit het vaste beginpunt, het persoonlijke verhaal over hoe ik, eenmaal weer uit die kinderstoel, in mijn werkelijkheid stond en mijn wereld uitbouwde. Het verhaal dat nu volgt laat zien dat mijn wereld er aan de ene kant op is gericht om aansluiting te vinden bij de rest van de samenleving en dat ik dus niet anders ben dan anderen. Aan de andere kant illustreert het dat mijn wereld verschilt van die van anderen, niet in de laatste plaats doordat mijn werkelijkheid fundamenteel anders is. Al ben ik ook daarin weer allesbehalve anders dan anderen.

Zeker niet anders dan bij anderen was mijn eerste en belangrijkste stap in het scheppen van een wereld: het leren van een taal. Hiermee leert iedereen woorden te plakken op zaken die zich voordoen en daarmee worden die zaken direct gecategoriseerd en van een label voorzien. Kippen, poezen, auto’s, treinen, bomen, huizen, alles wat in de boeken van Dick Bruna voorkomt, je leert ze kennen door die woorden te combineren met de zeer rudimentaire tekeningen, en dat alleen al maakt de werkelijkheid een stuk behapbaarder. Ineens heb je niet meer te maken met een veelvoud aan verschillende verschijningen, ineens zijn het allemaal leden van één categorie en hoef je niet meer elk individu steeds weer helemaal van vooraf te onderzoeken. Bovendien kun je al die zaken heel gemakkelijk en overzichtelijk in relatie plaatsen tot elkaar, wat heel veel helpt als je wilt begrijpen wat er om je heen gebeurt. En terwijl je opgroeit tot volwassenheid word je steeds vaardiger in het categoriseren en combineren met taal, waardoor taal soms zelfs een heel eigen leven kan gaan leiden en je er hele werelden mee gaat scheppen.

Maar in de eerste plaats is taal een brug naar andere mensen, doordat je dezelfde taal leert die anderen ook gebruiken. Je gaat die op dezelfde manier inzetten als de mensen om je heen, die allemaal ongeveer dezelfde woorden hebben voor dezelfde zaken, zeker in een stabiele omgeving. Precies op die manier werd ik een van hen, met ongeveer dezelfde woorden voor dezelfde zaken, uitgesproken in ongeveer hetzelfde Brabantse accent. Alles was herkenbaar en ik voelde me verbonden en opgenomen in de gemeenschap. Zo werd alle taal om me heen een zelfbevestiging, een spiegel waarin ik in iedereen mezelf kon zien.

Maar taal was daarin niet de enige factor, ook wat er in die taal werd beleden was van belang. Zo waren we in de kringen waarin ik verkeerde bijvoorbeeld allemaal keurig katholiek. Niet dat ik me daar in het begin bewust van was. De eerste keer dat ik ervan hoorde was toen een vriendje me voor het blok zette. Waren wij katholiek of protestant?, vroeg hij me. Ik had geen idee waar hij het over had, maar ik durfde niet te zeggen dat ik het niet wist. Katholiek, koos ik op goed geluk. Dat vond ik beter klinken dan protestant, en tot mijn opluchting lachte mijn vriendje dat ook zij katholiek waren. En toen ik het nog diezelfde dag aan mijn moeder vroeg, bleek dat ik de juiste keuze had gemaakt.

Wat dat nou precies was, katholiek, en waarom, daar ging ze verder niet op in. Maar uit de vanzelfsprekendheid waarmee ze het zei bleek dat het onversneden onderdeel was van de identiteit van ons gezin. Op zondag gingen we naar de kerk en ik bezocht een basisschool waarin iedereen van mijn klas gelijk was. Behalve Jolanda, die was protestant, maar dat droegen we haar heus niet na.

Een veel eenduidiger jeugd kun je je bijna niet voorstellen. Dus zou je zeggen dat ik daarin volledig in harmonie kon opgroeien en mijn wereld in alle rust kon opbouwen naar lichtend voorbeeld van iedereen om me heen. Alleen kwamen de gebeurtenissen bij mij toch anders binnen dan bij anderen. Pas onlangs heb ik begrepen hoe dat kwam, toen iemand me een lijstje onder de neus drukte van zaken die heel herkenbaar zouden moeten zijn voor hypergevoeligen. Ik kon vrijwel alles afvinken wat erop stond vermeld.

Met het begrip hypergevoelig in de hand kan ik achteraf zo ongeveer reconstrueren wat mij apart zette van anderen in mijn klas. Die anderen leken zeker van hun zaak, terwijl gebeurtenissen in mijn hoofd altijd alleen maar verwarring opleverden. Ik had wel de begrippen die ik had geleerd: poes, kip, huis, auto, en in de verhaaltjes waarin ze een rol speelden vond ik dat allemaal heel overzichtelijk. Maar als het op gebeurtenissen aankwam in het echte leven liep er zoveel door elkaar dat ik er gewoon geen chocola van kon maken. Zeker als er ook nog intenties, meningen, oordelen en emoties bij aan te pas kwamen, raakte ik de kluts volledig kwijt. De wereld van de mensen draaide gewoon te snel voor mij en bestond uit te veel details zonder kop of staart die ook nog eens continu veranderden. Ik kon me pas een beeld vormen van wat iemand wilde en dus van wat ik had kunnen doen, lang nadat ik hakkelend en struikelend een reactie had gevormd, als de betekenis van de gebeurtenis al vast lag. Tegelijk was ik me erg bewust van mijn onvermogen om adequaat te reageren, zodat ik mezelf hopeloos onzeker en onhandig voelde. En wat dat betreft hielp het ook niet dat ik de jongste was van een groot gezin, waarin je toch altijd degene bent die het minste kan en die het minste weet. Er is niemand die je nu en dan eens kunt laten merken dat jij de baas bent om zo voor jezelf te bevestigen dat je iemand bent met een eigen mening en wil.

In termen van wereld en werkelijkheid kun je zeggen dat mijn werkelijkheid te chaotisch was om zich door mijn onzekere wereld te laten temmen. Ik wist precies hoe alle structuren in elkaar zaten, welke woorden op wat voor fenomenen geplakt konden worden, wie welke taak had en waarom. Maar ik kon de werkelijkheid niet bekijken als een Dick Bruna-boek. Ik bleef alle kleine variaties zien en me afvragen of ze niet toch significant waren, of ik er niet toch op moest reageren. En als je alle details in je beslissingen wilt laten meewegen, dan is er zoveel dat om een reactie vraagt dat je altijd te laat bent en dus niet anders dan aarzelend kunt reageren. Ik had al vroeg keuzestress.

Daar bovenop kwam nog dat ons gezin in een soort onderdrukt emotionele toestand terecht kwam toen vrij snel achter elkaar een van mijn zussen en mijn vader overleden. Het is vrijwel ondoenlijk om die periode in al zijn facetten te omschrijven. Hoe meer ik over mijn gezin te weten kom doordat nu, zoveel jaar na dato, steeds meer verhalen loskomen van mijn broers en zussen, hoe onduidelijker het allemaal wordt. Ik zal het hier dus heel gestructureerd houden en de vele details weglaten.

Al vóór de dood van mijn vader bestond er binnen ons gezin blijkbaar een sfeer van oppotten en zwijgen, zeker als het om emotionele zaken ging. De dood werd toen al doodgezwegen. Ik heb de indruk dat mijn vader daarvan de grootste aanstichter was. Die kon de dood van zijn tachtigjarige vader al niet verkroppen. Hij duwde mijn moeder weg toen ze hem wilde troosten en in het enige gesprek dat ik ooit met hem heb gevoerd, bekte hij me af toen ik vroeg hoe oud opa geworden was. Maar toen zijn dochter overleed aan leukemie sloeg mijn vader helemaal dicht. In sarcastische buien verwijt ik hem dat hij deed alsof zijn hele gedroomd perfecte gezinnetje, met engelachtige kinderschare die leuk met elkaar musiceerde en het kerstverhaal naspeelde, met haar dood kapot was gemaakt. Realiseerde hij zich dan niet dat hij nog zeven kinderen over had, wat toch een aanzienlijke rijkdom genoemd mag worden?

Mijn beeld van de man is natuurlijk alleen achteraf tot stand gekomen. Ik was te jong om hem te kennen, zijn beweegredenen te doorgronden of zijn diepten te peilen. Wie weet hoe fundamenteel zijn wereld was omvergeblazen door zijn wrange werkelijkheid. Daarin zal hij het vooral moeilijk hebben gehad met zijn overdonderende verdriet, dat hij alleen maar vreselijk onbeholpen kon uiten door verwijten te maken, pret te bederven en eenzaam te mijmeren op het kerkhof. Wat ik wel weet is dat alles na de dood van mijn zus nog veel verder kapot werd gemaakt doordat het overal voelbare verdriet niet werd gedeeld. En toen hij zelf dood ging, waarschijnlijk aan datzelfde opgepotte verdriet, was er echt geen redden meer aan.

Mijn moeder heeft heus haar best gedaan. Alles ging verder. We functioneerden op school, we kregen op tijd te eten, ze zorgde ervoor dat we in ons huis konden blijven wonen, wie oud genoeg was kon gaan studeren en ze heeft ons altijd alle liefde gegeven. We zijn nooit iets tekort gekomen en dat is een prestatie van formaat, die ze ongetwijfeld op haar tandvlees heeft volbracht. Want ondertussen was ze haar partner kwijt, haar geliefde, haar maatje, haar wederhelft, die ze ruim veertig jaar naderhand nog steeds pijnlijk mist.

Maar wat had dit alles voor invloed op mij? Hoe zag mijn werkelijkheid er uit en hoe bouwde ik als hypergevoelig kind mijn wereld in een toch al eindeloos verwarrende omgeving die vervolgens ook nog eens werd uitgebreid met een onpeilbaar verdriet?

Ik was zeven toen mijn vader stierf, en de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat zijn dood me in eerste instantie niet bijzonder veel deed. Mijn vader had geen grote rol gespeeld in mijn leven. Hij was altijd op zijn werk en ik was een moederskindje. Dus er veranderde op het eerste gezicht niet zoveel in mijn werkelijkheid, in geen geval zoveel dat ik mijn wereld direct moest aanpassen. Bovendien had ik geen benul van wat dood precies betekende. Maar door de reacties van anderen kreeg ik wel in de gaten dat er iets aan de hand was. Dat raakte mij in het bijzonder via mijn moeder. Haar had ik onbedaarlijk zien huilen, zoals moeders niet horen te huilen. Ik had haar verdriet gezien, en altijd voelde ik het onderhuids smeulen. Ongemerkt nam ik het als mijn verantwoordelijkheid om haar zoveel mogelijk in bescherming te nemen, haar te ontzien, zodat het verdriet niet naar de oppervlak hoefde te komen waar het haar echt pijn kon doen.

Dat was naïef. Wist ik veel dat onderhuidse pijn zoveel meer zeer doet? Ik had volstrekt geen benul van de helende werking van uitbarstingen. In mijn beleving bestonden emoties niet als je ze niet zag, dus vermeed ik alle wrijving en conflict. Om dat voor elkaar te krijgen liet ik me zo weinig mogelijk zien. Ik maakte me zo onzichtbaar mogelijk en ik ben dan ook nooit in opstand gekomen, zoals het pubers betaamt. Mijn oneindige eigenwijsheid hield ik helemaal voor mezelf, waardoor die ook nog eens helemaal intact kon blijven.

Parallel aan het gezinsleven bestond er ook nog mijn leven in de klas. Daar was het onmogelijk om onzichtbaar te blijven. Tussen kinderen van je eigen leeftijd kun je je op geen enkele manier verbergen. Onvermijdelijk krijg je zo eens in de zoveel tijd de aandacht over je heen, of dat nou klassikaal was als ik hardop een rekensom moest maken of op het schoolplein als iemand een lolletje met me trapte. Dan gedroeg ik me onbeholpen. Ik kon niet nadenken en reageren tegelijk, ik lachte niet als dat van me werd verwacht, gaf ongetwijfeld vreemde en hakkelende antwoorden, ik stond met een mond vol tanden, ik kon niet omgaan met die aandacht. En als je je vreemd reageert en niet met lolletjes meedoet, herkennen anderen zich niet in jou. Dan is de spiegel van hun gezamenlijke wereld aangeslagen, terwijl ze zichzelf daarin zo graag bekijken. Dan worden lolletjes soms kwaadaardig en richten ze zich tegen jou. Dat overkwam me op gezette tijden, waardoor ik ook nog wantrouwig werd tegenover anderen. Serieus gepest ben ik vermoedelijk vrijwel nooit, maar ik voelde me altijd het buitenbeentje.

Nadat ik het in de eerste jaren van de middelbare school echt moeilijk had gehad met vervelende en sporadisch kwaadaardige klasgenoten die ik niet begreep en die ik echt niet kon volgen, nam ik mezelf in een geheel nieuwe klas voor om mijn hele motoriek onder controle te brengen. Als ik niet wist wat ik moest doen was dat veel te duidelijk aan me te zien, omdat ik, met al mijn voelsprieten uit, toch te direct op alle prikkels reageerde. Die al te spontane reacties gaven me veel te veel bloot. Ik moest een weloverwogen houding aannemen om mezelf houvast te geven in de omgang. Die houding moest tegelijk respect afdwingen, zodat andere kinderen me met rust zouden laten. Ik koos voor een houding van de rustige en wat knorrige jongen die laag praat, grote stappen neemt, goeiig, maar wel iemand die je niet op zijn tenen wil trappen. Dat was het plan tenminste. En het werkte. Ik werd met rust gelaten, men accepteerde me, ik werd misschien zelfs gewaardeerd. Dit was mijn eerste serieuze poging om de werkelijkheid echt te veranderen met behulp van een aanpassing in mijn wereld. Alleen werd ik met deze tactiek, die ik ook thuis goed kon gebruiken, als spiegel voor anderen vrijwel nutteloos. Idealiter dempte ik de terugkaatsing van het spiegelbeeld volledig, waardoor mijn spiegel mat werd en niemand er nog iets in kon zien.

Mij bood dat houvast. Ik werd niet meer zo heen en weer geslingerd als er iets gebeurde. Ik kon op de been blijven. Nog steeds is dit een reflex van me als er iets voorvalt wat ik niet verwacht of waarop ik niet direct weet te reageren. Uiterlijk blijf ik dan zoveel mogelijk onaangedaan, onpeilbaar en rustig, zodat ik de tijd krijg om de toestand te beoordelen zonder dat ik mijn zwakke plekken laat zien.

Overigens had ik voor die tijd ook heus wel een houvast. Dat houvast vond ik in verhalen. Ik absorbeerde ze, leefde ervan. Ik verslond mythen en sagen, sprookjes en ridderverhalen. Mijn moeder moest me altijd voorlezen en toen ik daar te groot voor was las ik aan de lopende band boeken. In feite waren dat losstaande werelden die ik begreep, die niet steeds veranderden. Ze waren keurig ingedeeld met de held aan de ene en de slechterik aan de andere kant, waarna er een duidelijke uitkomst en afsluiting volgde. Verhalen zijn tenminste begrijpelijk, omdat ze keurig van begin naar het eind lopen en alles in dienst staat van het plot. Heel overzichtelijk, wat mijn eigen werkelijkheid maar niet wilde worden.

Het liefst trok ik me dan ook terug in mijn eigen verhalende fantasiewereldjes. Ik kon eindeloos verhalen spelen, aanvankelijk veelal ridderverhalen en in de puberteit natuurlijk verhalen die op een of andere manier met meisjes van doen hadden. Die verhalen kon ik keurig zelf sturen, terugdraaien, opnieuw beleven en elke oorzaak en reden was aan mij bekend. Daardoor wist ik in die werelden altijd wat ik moest doen, was ik actief en gedecideerd. Ik kon er de held zijn. Zo anders dan in mijn werkelijkheid tussen anderen, waarvoor mijn wereld vreselijk tekort schoot.

Echt thuis in mijn werkelijkheid begon ik me pas te voelen toen ik rond mijn achttiende een groep mensen ontmoette die me onvoorwaardelijk accepteerden zoals ik was. Het waren allemaal buitenbeentjes en stuk voor stuk mooie mensen. Van hen leerde ik om me niet te veel aan te trekken van wat anderen dachten. Van hen mocht ik er weer zijn en vrijuit reageren waar iedereen het kon zien, zonder me te schamen. Opeens bleken er ook positieve kanten te zitten aan mijn gevoeligheid. Zo bleek ik goed te kunnen luisteren. Ook kon ik praten en redeneren zonder de draad kwijt te raken. Ik kon dansen op alle ritmes tegelijk. Ik kon omgaan met mensen, zelfs liefdesrelaties aangaan, al blijft dat altijd een verhaal apart.

Maar wat ik vooral leerde, was dat ik me altijd veel te serieus had opgesteld, waardoor ik het mezelf veel te moeilijk had gemaakt. Als ik dan toch een houding moest kiezen, dan kon ik net zo goed vrolijk zijn. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in een expressieve houding tegenover mensen. Die lachende, gevatte grapjes makende houding bleek eindeloos veel effectiever dan de teruggetrokken afwijzende, omdat je veel minder opvalt als je je actief opstelt. Bovendien blaas ik veel meer stoom af nu ik weer veel meer beweeg op elk ritme dat ik tegenkom. Mijn wereld heeft dat mogelijk gemaakt en mijn werkelijkheid is er ook echt aangenamer door geworden. Ik hoef me niet meer zo opgesloten te voelen in het keurslijf dat ik mezelf had opgelegd.

Toch moet ik tegenover mezelf toegeven dat deze houding nog steeds dezelfde zelfbeschermende functie heeft als alle andere houdingen die ik ooit heb gehad; hij is er nog steeds op gericht om mensen niet te laten weten wat me werkelijk raakt en zo weinig mogelijk van mezelf prijs te geven. Nu vermom ik me alleen als open en communicatief. Liefst speel ik de clown, waardoor ik me wel doe gelden maar niks prijsgeef.

Met die nieuwe houding kon ik verder onderzoeken hoe ik in de werkelijkheid sta en ik heb ermee de aansluiting gevonden met de werelden van anderen. En natuurlijk ging dat niet zomaar ineens goed. Ik heb het moeten leren. Ik heb moeten leren dat het leven geen verhaal is en dat je het ook niet zo kunt benaderen. Ook heb ik moeten leren om mezelf soms toch bloot te geven. Bijvoorbeeld in liefdesrelaties is dat niet te vermijden. Daarin is het zelfs funest als je jezelf gaat verstoppen, wat me duidelijk is geworden door schade en schande en door me steeds maar weer aan dezelfde steen te stoten. Want onwillekeurig gedroeg ik me tegenover mijn geliefden hetzelfde als ik altijd tegenover mijn moeder had gedaan, alle voelsprieten uit, mezelf verstoppend voor de lieve vrede om elk conflict te vermijden. Dat kan niet anders dan tot conflicten leiden. Bovendien zit er ook nog een flinke dosis moderne westerse man in me, die in feite niet weet hoe hij met vrouwen moet omgaan, aan de ene kant aangetrokken maar aan de andere kant bang om seksistisch te lijken. Het recept voor onzekerheid en mislukking. Relaties zijn de ultieme verwarring.

Intussen heb ik al wel een leven lang een baan en heb ik nu al zo’n 20 jaar een vriendin en onze relatie heeft het al die tijd gered, al ging dat met veel lelijk vallen en moeizaam opstaan. Ik heb een huis, een auto, een kat en een boom in een tuin, ik ben heel normaal. Ik ben uit mijn verhalen getreden, de werkelijkheid tegemoet. En mijn wereld, hoe gebrekkig en weinig vastomlijnd die ook is, vormt daarvoor de aansluiting. Want dit hele verhaal is een verhaal van worstelen met de werkelijkheid om me heen in allerlei pogingen er grip op te krijgen en de omgang ermee makkelijker te maken.

Weggevallen wereld

Nu ik met mijzelf als voorbeeld beter duidelijk heb gemaakt hoe een wereld kan worden gemaakt uit werkelijkheid, ga ik de verhouding tussen de twee verder op scherp zetten. Dat is nodig, omdat we, zoals ik al eerder aangaf, vaak nauwelijks meer langs onze wereld naar de werkelijkheid kunnen kijken. Sterker nog, we gaan er regelmatig vanuit dat de indelingen en categorieën die we maken ook werkelijk bestaan. Het wordt pas duidelijk hoezeer we onze eigen wereld hebben opgebouwd als die ineens onder ons vandaan wordt geschopt. Dan werkt niet meer wat we normaal gesproken doen om de verschijnselen om ons heen te controleren. Alles is dan uit zijn verband gerukt en we kunnen niet meer anticiperen. We kunnen niet meer afgaan op wat we al weten, alleen op wat onze zintuigen direct vertellen. Snel moeten we onze wereld aanpassen om al dat nieuwe dat op ons inwerkt een plaats te geven, zodat we er weer adequaat op zullen kunnen reageren.

Hier past heel mooi een vrij onschuldig verhaal dat me ooit ter ore kwam, over het groepje kinderloze tweeverdienende dertigers. Deze mensen hadden in hun jeugd nooit softdrugs gebruikt en ze kwamen onderling overeen dat dat toch eigenlijk een gemis was in hun algemene ontwikkeling. Ze besloten er samen iets aan te doen, en omdat het overgrote deel van de troep intussen was gestopt met roken, viel de keus op het eten van spacecake. Ze prikten een vrije avond en een van de paren bood aan om het gebeuren van een ruimte te voorzien. Welnu, de dag kwam en het organiserende paar ging boodschappen doen bij de coffeeshop in de stad. Geld speelt bij kinderloze tweeverdienende dertigers geen rol, dus ze sloegen flink in. Bij het bakken van de cake waren ze evenmin zuinig. Dat hoefde ook niet, want de cake was voor veel mensen bestemd.

Maar terwijl het gebak stond te bruinen in de oven ging de telefoon. Verhinderd, ja sorry, vertel ons wel in geuren en kleuren hoe het is gegaan. Daarna bleef de telefoon rinkelen, de een na de ander belde af.

Laten we aannemen dat er toch nog een stel kwam opdagen. Daar zaten ze dan, met hun koffie, hun bonbons, hun gesprekken over werk, politiek, mobiele telefoons… en met een mooie cake midden op tafel. ‘Nou, laten we toch maar een stukje proberen. Zij die gaan sterven groeten u. Jummy, lekker knapperige korstjes, hulde aan de banketbakkers, ik voel niks, nog maar een stukje?’ En zo ging de cake die voor een grote groep was bedoeld door slechts vier nietsvermoedende keelgaten.

Spacecake staat erom bekend dat het met enige vertraging werkt, maar werken doet het. Toen hij eenmaal aansloeg, sloeg hij in als een bom. De vier wisten niet wat hen overkwam. Drugs hebben nu eenmaal de neiging om je perspectief op de zaken in de war te brengen, precies daarom moet je er voorzichtig mee zijn. Van het ene ogenblik op het andere waren ze door het radicaal veranderde perspectief niet meer in staat om de vormen om hen heen adequaat in te delen en te interpreteren. Ineens was niets meer zoals ze het hadden gedacht, niets wat het leek, nergens konden ze meer op anticiperen, alles kwam in grote golven over hen heen. Ik stel me voor dat ze in paniek raakten, waardoor al dat onbekende een negatieve lading kreeg, wat de paniek nog versterkte. Zo kwamen ze in een wervelende stroom terecht waarin ze de engste dingen hebben meegemaakt die met geen pen te beschrijven zijn. En doordat ze zo veel hadden gegeten duurde de trip ook nog eens eindeloos lang. Wat zullen ze spijt hebben gehad.

We kunnen dit verhaal op twee manieren interpreteren. Ofwel de wereld van deze groep dertigers werd vernietigd, waardoor de werkelijkheid, hoe die er ook mag hebben uitgezien, keihard binnenkwam. Of we kunnen zeggen dat hun werkelijkheid ineens zo anders werd dat hun wereld er op geen enkele manier meer op paste. De uitkomst blijft in ieder geval hetzelfde, ze kwamen in een ongeordende warboel terecht, die niet alleen bestond uit wat er om hen heen was, maar ook uit hun lichaam dat niet meer reageerde zoals ze gewend waren, en hun gedachten die met hen op de loop gingen. Ze konden daar op geen enkele manier op voorbereid zijn, en zonder duidelijke beelden, verwachtingen en ordeningen konden ze er niet mee omgaan. Dat moet een angstaanjagende ervaring zijn geweest.

Dit verhaal laat vooral duidelijk zien dat je persoonlijk een wereld nodig hebt die in grote lijnen overeenstemt met en past op je werkelijkheid om lekker in je vel te kunnen zitten zonder angstig te zijn. Die persoonlijke wereld is de basis van je vertrouwen waarmee je elke stap in de werkelijkheid zet. Het mag dan een abstractie of model zijn van de werkelijkheid, maar het is er wel een die bij je past en waaraan je in de loop van je leven gewend bent geraakt. Je hebt hem door de jaren heen in allerlei situaties getest en je hebt die wereld aangepast aan je eigen eigenaardigheden en voorkeuren.

Maar, zoals eerder gezegd, is een wereld niet alleen persoonlijk. Je hebt hem ook nodig om je rol te kunnen spelen in de gemeenschappen waarvan je deel uitmaakt. En om dat te illustreren heb ik een heel speciaal verhaal klaarstaan. Dat van de dove man in de trein.

Eenzame wereld

Op een dag zat ik in de trein samen met een dove man en zijn moeder. Dat hij doof was kwam ik te weten doordat die twee enkele keren kort in gebarentaal met elkaar communiceerden. Maar het werd me langzaamaan ook duidelijk dat er meer aan de hand was met de man dan alleen doofheid. Hij had daarbij de vreemde uitdrukking op zijn gezicht van iemand die niet helemaal tot deze wereld behoort. Meestal zijn mensen dan zwakbegaafd of zwaar aan de drugs, en dat laatste was zeker niet het geval.

Gelukkig werd mijn nieuwsgierigheid bevredigd doordat de vrouw die tegenover dit eigenaardige stel zat de hare niet kon bedwingen. Zij vroeg de moeder wat er aan de hand was en die vertelde het verhaal terwijl ik kon meeluisteren.

De jongen was doof geboren, maar in zijn eerste jaren was dat niet als zodanig herkend. De doktoren waren er voetstoots vanuit gegaan dat hij autistisch was en mensen hadden hem dus lange tijd niet benaderd zoals hij benaderd had moeten worden. Men had kortom de manier over het hoofd gezien om contact met hem te maken. Daardoor had hij zijn eerste jaren doorgebracht in volledige afzondering, waardoor hij niet anders kon dan een heel eigen wereld bouwen, los van de onze. Toen men eindelijk ontdekte dat hij alleen doof was en voor de rest prima bij zijn verstand, was het te laat geweest. Hij dobberde ver buiten het bereik van ons bevattingsvermogen, helemaal in zijn eentje. Nu probeerde de moeder wat schade in te halen. Ze liet hem in een daarvoor aangewezen instituut zoveel mogelijk leren over hoe onze wereld in elkaar zit en hoe hij er aan kan deelnemen. Men probeerde daar onze wereld in zijn bevattingsvermogen te introduceren, zo goed en zo kwaad als het ging. Elke dag zaten ze in de trein, maar zij maakte zich ernstig zorgen. Ze had immers ook niet het eeuwige leven en wat moest er van hem worden als zij er niet meer was?

Overdonderd kwam ik op mijn bestemming aan. De tragiek die uit het verhaal van de vrouw sprak was groots. Het toeval was deze mensen niet gunstig gezind geweest. Er was nodeloos onherstelbare schade aangericht, daar was ik me pijnlijk van bewust en ik had een gepast medelijden met het stel.

Maar met het verstrijken van de tijd kwam er meer perspectief in dat gevoel. Ik had immers alleen de tragiek van de vrouw gehoord, terwijl onbelicht was gebleven hoe het verhaal van de dove man zelf er uitzag. Ik wist helemaal niet of dat verhaal even tragisch was als dat van zijn moeder. Hij had er weliswaar in zichzelf gekeerd uitgezien, maar niet ongelukkig, zo realiseerde ik mij, niet alsof hij moeite had met de situatie. Hij had er zelfs volkomen op zijn gemak bij gezeten in de trein. Ogenschijnlijk voelde hij zich vertrouwd en prettig in zijn eigen wereld. Die wereld stond alleen helemaal los van die van de mensen, los van die van mij, los van die van u. Hij begrijpt ons niet, wij begrijpen hem niet. Wie weet wat voor wereld hij heeft, die zich aan hem voordoet als volkomen normaal en alledaags. Een eenzame wereld is het misschien, en naar onze maatstaven niet zo’n heel gelukkige, maar wel een wereld net zoals wij er een hebben.

Het verhaal zegt in mijn ogen veel over de functie van werelden. We hebben onze wereld dan wel zelf geconstrueerd, maar steeds wordt die wereld getoetst in de communicatie met anderen. Dus is hij niet alleen aangepast aan onze eigen eigenaardigheden en voorkeuren, maar ook aan die van anderen. In feite brengt onze wereld die twee bij elkaar. Een wereld is een perfect sociaal instrument. Als daar wat mis in gaat heeft dat desastreuze gevolgen voor ons sociaal leven, dat is niet alleen te zien bij de dove man, maar ook bij veel andere mensen die ‘afwijkend’ zijn en zich moeilijk kunnen aanpassen.

Wereld van de massa

Tot nu toe heb ik alleen voorbeelden gegeven van persoonlijke werelden, hoe die gebouwd worden en wat daarmee kan misgaan. Maar hoe zit het met collectieve werelden, hoe kunnen we daar de grenzen opzoeken om te kijken waar het kapot gaat? Want ook al zit het helemaal snor met de communicatie tussen jou en de mensen om je heen en zit je keurig ingebed in de gemeenschappelijke wereld, dan nog ben je niet veilig. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat de wereld om je heen collectief een kant opgaat die achteraf gezien niet zo heel gelukkig blijkt te zijn. Er zijn mensen die menen dat we op dit moment in zo’n tijdsgewricht leven, maar laat ik me wenden tot de geschiedenis en het voorbeeld nemen dat zo uitgekauwd is dat het nauwelijks uitleg behoeft. En bij dit voorbeeld komt eindelijk de moraal duidelijk om de hoek kijken. We gaan het hebben over Duitsland in de jaren dertig en veertig.

Dit voorbeeld laat duidelijk zien hoe een hele maatschappij in aanvaring kan komen met de werkelijkheid. Je kunt zeggen dat Duitsland in de ban was van de massahypnose door de Nationaal Socialisten, met hun fraaie redes en parade-uniformen, hun beloften en hun claim dat ze Duitsland weer groot zouden maken. Hiervoor kunnen door specialisten en kenners allerlei oorzaken worden aangevoerd, zoals de vernederende vrede van 1918, de burgeroorlog, de falende Weimarrepubliek, de crisis en vervolgens een Hitler die Duitsers weer rechtop deed lopen, trots liet zijn, zorgde voor werk. Tegelijk kregen de Nationaal Socialisten de volledige controle over de media, die ze op een tot dan toe ongekend geraffineerde manier inzetten. Ze overstelpten het volk met propaganda, waardoor een zeer eenzijdig beeld werd gecreëerd van de plaats van Duitsland en het Duitse volk tussen de andere volkeren. Iedereen die vandaag de dag beweert dat hij of zij daar niet in zou zijn meegegaan moet bij zichzelf te rade gaan of dat wel de waarheid is. Het moet vreselijk moeilijk zijn geweest om je eraan te onttrekken, terwijl het tegelijk heel aantrekkelijk was om je erin onder te dompelen. Dan behoorde je tot een uitverkoren, krachtig volk dat voorbestemd was om te leiden. Zeker na de kleurloosheid van de jaren na de oorlog en de crisis moet dat een fantastische wereld zijn geweest om in te leven.

Ook de oorlog bevestigt het beeld. De snelle overwinning op Frankrijk, de razendsnelle opmars in Rusland vanaf 1941. Het is een voorrecht om Duits te zijn. Dat is het beeld waarvan de hele maatschappij doordrongen is. Iedereen dacht in grote lijnen hetzelfde, al dan niet gedwongen, zelfs toen er scheurtjes in het beeld begonnen te komen met El Alamein en begin 43 met de slag om Stalingrad. Het blijft de wereld waarin men leefde.

Die wereld kwam in de loop van 1944 en 1945 keihard in aanvaring met de weerbarstige werkelijkheid. De bombardementen op Duitse steden, met als hoogtepunt de zinloze vernietiging van Dresden in februari 1945, en de oprukkende Russen die uiteindelijk ook Duitsland binnentrekken en zelfs Berlijn bedreigen. Dan zie je ook de kracht van zo’n wereld, doordat veel Duitsers er aan blijven vasthouden tot het bittere eind. Loslaten is simpelweg een te grote sprong in het duistere onbekende. Totdat de wereld waarin ze leefden onherroepelijk vernietigd wordt met de zelfmoord van de geadoreerde leider en de capitulatie van het leger.

De schok voor de Duitsers was op alle fronten keihard. Het is echt geen wonder dat ze zich in de jaren na de oorlog alleen maar hebben gericht op de toekomst en dat ze zich helemaal afwendden van het verleden, waarin ze zo overduidelijk aan de verkeerde kant van de lijn tussen goed en kwaad hadden gestaan. Het moet traumatisch zijn om erachter te komen en te moeten toegeven dat wat je voor waar en goed hebt gehouden, alles waar je met hart en ziel in hebt geloofd en waar je vanaf je jeugd achteraan hebt gemarcheerd, zo overduidelijk fout en slecht is geweest. Ze moesten niet alleen hun blinkende en heroïsche droomwereld opgeven voor de grauwe werkelijkheid van de nederlaag, maar ze moesten ook nog eens toegeven dat ze hadden meegewerkt aan de holocaust, waardoor ze voor zeker twee eeuwen het schoolvoorbeeld zijn van slechtheid. Ook individueel hadden ze aan de verkeerde kant van de morele lijn gestaan. Het had ze vanzelfsprekend geleken dat de Joden uit de samenleving verwijderd werden, ze hadden ze misschien zelfs aangegeven, er met een instemmend knikje op gereageerd of ze hadden nagelaten zich te verzetten. En nu bleek dat ze daarmee hadden meegewerkt aan een massamoord die in de geschiedenis geen gelijke kent.

Het voorbeeld laat al te duidelijk zien hoe een hele samenleving in een collectieve wereld kan leven en hoe die op hardhandige wijze tegen de werkelijkheid kan aanlopen. Iedereen is daarnaast doordrongen van de overweldigende morele status ervan. Het is een onontkoombaar feit dat Duitsland fout was in de oorlog. Nationaal Socialisten staan voor het ultieme kwaad in de wereld. Maar wat opvalt is dat een heel volk achter hen aan holde in collectieve verstandsverbijstering. Dat geeft te denken hoe krachtig zo’n wereld is waarmee de omgeving wordt vormgegeven en ingekleurd. Bovendien brengt een verschillende wereld een totaal verschillende moraal met zich mee, dat wil zeggen verschillende regels en normen.

Maar we hoeven helemaal de grens niet over om bij de buren op de splinter in hun oog te wijzen. Want wij Nederlanders hebben bijvoorbeeld de balk van de grootscheepse slavenhandel in ons eigen oog. Maar laten we ook wat tijd betreft dichter bij huis blijven. Want ik ga het hebben over Zwarte Piet, die hier de gemoederen in het najaar steevast behoorlijk verhit.

Werelden tegenover elkaar

Sinterklaas is een heilige die rond zijn verjaardag op 6 december snoepgoed en cadeautjes uitdeelt aan kinderen. In Nederland, Vlaanderen en Suriname wordt dit feest uitgebreid gevierd. In november zie je hier dan ook overal sinterklazen rondlopen. De goedheiligman krijgt in vele steden een uitgebreide intocht, alle winkels zijn met sinterklaasversieringen gedecoreerd en de kinderen zitten in spanning, ze zingen dat het een lieve lust is, want zingen wordt beloond met snoep. En dat snoep komt regelrecht uit de zak van Zwarte Piet, de helper van Sinterklaas, die tevens de kern is van een controverse die de laatste jaren de kop heeft opgestoken.

Zwarte Piet wordt hier te lande namelijk uitgebeeld door blanke mensen die zich helemaal zwart schminken en door zich in een kleurig soort circuspak te hijsen, een pet met veer op te zetten, grote oorringen in te doen en hun lippen extra rood te maken. Zo ziet Zwarte Piet er namelijk uit. En ik moet toegeven, helemaal niet zo lang geleden ben ik zelf nog zwart gemaakt en heb ik me heerlijk als een pias kunnen gedragen. Samen met de kinderen van mijn collega’s heb ik genoten van die voorstelling.

Ik maak dit feest al mee sinds ik een klein kind ben en niks aan Zwarte Piet is me dan ook vreemd. Hij is een mythische figuur, die kan verschijnen en verdwijnen wanneer en waar hij maar wil. Je ziet hem niet en toch is hij er. Hij is zwart als roet en als kind accepteer je dat gewoon en houd je je niet bezig met achtergronden, redenen en oorzaken. Zelf heb ik zijn zwartheid nooit gerelateerd aan zwarte mensen, alleen vaaglijk aan het roet van de schoorstenen waar hij doorheen moet om cadeaus en lekkers te brengen. Voor kinderen is Zwarte Piet louter de figuur die aan het feest het donkere randje geeft dat het nodig heeft om werkelijk tot leven te komen. Zwarte Piet is onvoorspelbaar, dreigend, maar ook vrolijk en vrijgevig. Hij is een held en we houden van hem.

Tot voor een paar jaar werd dat beeld van Zwarte Piet nooit ter discussie gesteld. Veel Nederlanders van mijn generatie liepen tot dan toe ongestoord met het beeld van die figuur in hun hoofd dat in hun jeugd was ontstaan, omringd door prettige herinneringen, spanning, gezelligheid en lekkernijen. Tot er mensen opstonden die luid en duidelijk beweerden dat Zwarte Piet wel heel erg leek op een stereotype neger uit de koloniale 19e eeuw en die Zwarte Piet zelfs gelijkstelden aan discriminatie. In de discussie die daarop volgde bleek dat veel echte zwarte mensen, gewaardeerde leden van onze maatschappij, zich inderdaad bijzonder ongemakkelijk voelen bij het feest. Zij voelen de druk van de slavernij, het onrecht en ze zijn niet gediend van de in zichzelf misschien onschuldige opmerkingen van blanke Nederlanders, die zeggen dat deze mensen makkelijk voor Zwarte Piet kunnen doorgaan. Ze voelen zich in een hoek gedrukt, gedragen zich in het najaar anders, kleden zich anders, om witte Nederlanders maar niet op het idee te brengen, ze voelen zich minder prettig op straat.

Aan de andere kant is die hele discussie juist weer tegen het zere been van veel mensen die gehecht zijn aan het Sinterklaasfeest. Want die held van vroeger, en die mooie herinneringen van veiligheid en spanning, die worden bezoedeld doordat er het predicaat racisme op wordt geplakt. Onherroepelijk roept dat weerstand op. Deze mensen voelen zich helemaal geen racist, de meesten zijn het ook niet, tenminste niet meer dan anderen. Ze zeggen dat Sinterklaas een kinderfeest is waar je niet zoveel achter moet zoeken, zeker niet zulke zware zaken als discriminatie en slavenhandel. Misschien zijn ze een beetje kinderlijk naïef, maar dat is ook niet zo verwonderlijk, omdat hun beeld van Zwarte Piet regelrecht uit de naïeve kindertijd stamt.

Twee werelden botsen hier op elkaar. In de ene wereld houdt men van Zwarte Piet, in de andere is hij groot probleem. Aan beide kanten lopen de gevoelens hoog op en beide partijen denken het recht en de logica aan hun zijde te hebben. Als we daar even objectief naar kijken, zonder te bedenken wie van de twee dan wel gelijk heeft, dan is het morele vraagstuk hier van groot belang. Beide kanten hebben een heel verschillend moreel standpunt, dat regelrecht voortkomt uit hun respectievelijke werelden. En die twee morele standpunten staan lijnrecht tegenover elkaar wanneer ze in de publieke ruimte onherroepelijk met elkaar in aanraking komen. Aan beide kanten wordt men zo geconfronteerd met een weerbarstige werkelijkheid die inbreekt op de eigen coherente wereld.

De aap die hier uit de mouw tevoorschijn komt is dat je op het snijvlak van werelden niet noodzakelijk iets hebt aan de vastgestelde moraal van je eigen wereld. En het probleem wordt direct duidelijk als we ons in herinnering roepen dat je wereld slechts een constructie is die net zo goed anders had kunnen zijn. Ook van je moraal kun je dus niet zeker zijn. Maar het pijnlijke aan de hele discussie rond Zwarte Piet is dat die eigen moraal aan beide kanten nauwelijks wordt bevraagd. De eigen standpunten worden steeds maar weer in allerlei variaties en op steeds luider toon herhaald, alsof ze daardoor sterker zouden worden. Men houdt met alle macht vast aan dat eigen standpunt om zo de eigen wereld onveranderd in stand te houden, terwijl het soms misschien verstandiger is om de moraal van je eigen wereld in de waagschaal te stellen door die van de wereld van de ander te onderzoeken.

Wereld in een wereld

Tot slot moet deze oefening weer betrekking krijgen op mijn persoon, zodat duidelijk is dat ik geen vingers wil wijzen en dat de bal steeds op mijn eigen helft ligt. Ik moet er namelijk ook mee verder spelen. Liefst zou ik dit verhaal onpersoonlijk houden om mezelf in bescherming te nemen, maar dat is niet mogelijk. Dit is geen tijd voor zelfbescherming, die er alleen maar voor kan zorgen dat ik niet diep genoeg graaf en dus mijn bestemming niet bereik. Ik zal dus eerlijk zijn en vertellen wat er is gebeurd. Dat is niet fraai, maar het heeft wel direct betrekking op hoe werelden werken en het werpt meer licht op de functies en grenzen van de moraal als een wereld in botsing komt met de werkelijkheid, een heel pijnlijk proces.

Het begon in een dronken bui en wat flirten. Jawel, het gaat over overspel, en wel die van het ergste en meest stereotype soort, met de vrouw van een vriend. Uiteindelijk heeft de affaire vier maanden geduurd, met een veel langere nasleep. Maar het begon natuurlijk spannend en volkomen onverwacht. Ik bleef alleen met haar over op haar verjaardagsfeest. Haar man, toen mijn vriend, ging naar bed. Achteraf bleek hij ervan geweten te hebben dat zij mij graag wilde zoenen, maar hij moest zo nodig zijn vertrouwen in ons laten blijken. Niet zijn fout, niet zijn verantwoordelijkheid, maar wel onderdeel van de omstandigheden die schijnbaar onvermijdelijk naar een kus leidden. Toen we afscheid namen met de gewoonlijke zoenen op de wang, hield ze me vast en we bleven dicht tegen elkaar aan staan. Voor mij kwam het als een complete verrassing. Ja, ik vond haar mooi en leuk, ja ik flirtte met haar, ja ik had dit in mijn stoutste fantasieën wel eens gedaan, maar ze was toch de vrouw van een ander, waar ze van hield, ze had een gezin met jonge kinderen, ook dat nog. Ja, ook dat nog. Bovendien ga ik er niet zomaar vanuit dat vrouwen op me vallen. Ik ben altijd weer verbaasd, hoe duidelijk het allemaal ook is. Maar al was ik verbaasd, het was fijn om daar zo te staan, dicht tegen elkaar aan, lippen half naar elkaar toe, heel intiem, warm en vol spanning. Toch heb ik me losgemaakt, omdat het moment nou eenmaal niet tot in de eeuwigheid kon duren.

De volgende dag vertelde ik, dat spreekt voor zich, niets over dit voorval aan mijn vriendin. Daar ga je al, daarmee dreef mijn wereld alweer verder van de hare, nog verder dan we al uit elkaar gedreven waren. En achteraf vertelde mijn minnares me dat mijn vriend zelfs aan haar had gevraagd of ze met me had gezoend. Hij had het heus wel in de lucht voelen hangen. Maar ze ontkende. En zo werd er langzaam een wereld geschapen waar alleen wij met z’n tweeën van afwisten en die alleen ons aanging. Dat ging verder toen ze me mailde, toen we elkaar berichten gingen sturen, toen we zelfs afspraken en al helemaal toen we elkaar uitkleedden. Die wereld werd een soort cocon, een bel waar alleen wij met z’n tweeën in zaten. Ik zag dit laatst heel treffend afgebeeld op De tuin der lusten, het schilderij van Jeroen Bosch. Het fenomeen bestaat dus al eeuwen en de meeste overspeligen zullen het waarschijnlijk wel herkennen. Ze zullen ook kunnen bevestigen dat het heerlijk is om in die bel te zitten. Het is intiem en spannend. Op dat moment heeft het allemaal helemaal niets te maken met wat er buiten die bel allemaal bestaat. Het is een soort droomwerkelijkheid op zich die je steeds maar weer overvalt, met zijn eigen logica, zijn eigen goed en kwaad en vooral zijn eigen lust en genot die moeten worden afgeschermd van anderen en van de rest van de werkelijkheid.

Maar natuurlijk bestaat die werkelijkheid wel. Die komt hard aan als de bel barst en ineens alles wordt bedolven onder een dikke laag drek. Dan blijkt dat die twee werelden loodrecht op elkaar staan, en als ze met elkaar in aanraking komen transformeren ze allebei tot iets compleet anders. Achteraf kan ik nauwelijks nog het contrast bevatten tussen de wereld waarin ik leefde en de werkelijkheid die me overspoelde toen het uitkwam. Niets stond meer waar het moest staan. Het was als de trip van de 30’ers met hun spacecake, alleen duurde het nog veel langer. Het scherpst kwam nog door dat ik mijn vriendin kwijt was, en dat dat helemaal mijn eigen schuld was. Mijn voormalige vriend sloeg me tot twee keer toe in elkaar in mijn eigen huis. Ik had iedereen pijn gedaan, twee jonge kinderen waren daar vooral de dupe van. Ik verdiende alles wat ik kreeg.

De eerste weken nadat de bel was gebarsten durfde ik nauwelijks buiten te komen, ik verstopte me voor alles en iedereen in de kleine werkelijkheid van mijn huis die mijn wereld nog net onder controle kon houden. En zelfs daar overheerste een blinde paniek mijn gedachten. Ik wilde niet zijn wat ik was, maar dat was ik wel en daar kon ik niet aan ontsnappen. Ik was slecht. Ik schaamde me diep, maar tegelijk kon ik geen spijt hebben van wat ik had gedaan, omdat ik toch vier maanden heerlijk geleefd had en ik die ervaringen niet wilde opgeven. Maar ondertussen hield ik mijn gordijnen dicht, liep ik schichtig over straat als ik toch even naar buiten moest en sliep ik nauwelijks. Het heeft meer dan een jaar geduurd voor ik mijn leven weer enigszins op de rails had, voor ik mijn vriendin er weer van overtuigd had dat ik voor haar koos en het leven weer zijn aanvang nam en ik niet elke dag, elk uur, dacht aan wat ik had gedaan, met alle tegenstrijdige gevoelens die daarmee gepaard gaan.

Dit illustreert ook direct waarom ik dit verhaal schrijf en waarom ik op zoek ben naar mijn relatie met de moraal. Die relatie is op scherp gezet toen ik voor de moraal van de kleine wereld koos ten koste van die van de grote. Achteraf blijkt die keuze zeer problematisch, doordat ik niet in staat bleek die keuze naar anderen toe te verantwoorden. Ik ging kopje onder.

Toch doet zich de vraag voor of het daarom een verkeerde keuze was. Liet ik me ook niet veel te snel van mijn apropos brengen door wat over het algemeen als goede norm wordt beschouwd? Dit doet me denken aan de eerste schoftenstreek die ik meemaakte en die als voorbeeld misschien wat licht op de zaak kan werpen.

Tijdens het spelen had ik samen met een vriendje en zijn broer kennisgemaakt met een vrouw uit de buurt, die ons haar paard wilde laten zien. Daarvoor zouden we eerst een eindje moeten rijden in haar auto. Voordat we vertrokken gingen het vriendje en zijn broer even naar huis om wat spullen te pakken, terwijl ik achterbleef, vol verwachting over wat komen ging. Maar toen ze terugkwamen vertelden ze me dat ze een van mijn broers waren tegengekomen en dat die naar mij op zoek was. Of ik thuis wilde komen. Teleurgesteld droop ik af. Maar toen ik thuiskwam om te vragen wat er dan zo belangrijk was dat mijn aanwezigheid gewenst was, bleek niemand ergens van te weten. Ik werd helemaal niet thuis verwacht en het kon dus niet anders of mijn vriendje had willens en wetens gelogen.

Wat een rotstreek! Daar wilde ik hem bij de eerstvolgende gelegenheid mee confronteren. Hij kon dat niet ontkennen! Hij zou zich niet kunnen verdedigen! Hij moest zich schamen! Maar toen ik hem aansprak bleek hij helemaal niet onder de indruk. Laconiek zei hij me dat er in de auto toch te weinig plaats was geweest voor ons allemaal. Het kon hem niet schelen dat hij een schoft was, daar haalde hij zijn schouders over op.

Blijkbaar kon dat in zijn wereld, je schouders ophalen over het voldongen feit dat je een rotzak bent en dat iedereen dat weet. In mijn wereld is dat radicaal anders. Word ik ermee geconfronteerd dat ik een schoft ben, dan schaam ik me en trek ik me terug. Wat natuurlijk regelrecht hypocriet is, want terwijl ik mijn schoftenstreek bedreef had ik er weinig moeite mee. Het werd pas een probleem toen iedereen het kon zien. Dan is het misschien toch beter dat ik me iets meer zou opstellen als mijn jeugdvriendje. Want van mij mag toch verwacht worden dat ik in ieder geval overeind blijf bij het eerste teken van conflict en me niet acuut terugtrek in een schuldige dadersrol. Minstens had ik als een kerel kunnen terugvechten toen ik in elkaar werd geslagen. Dat was voor mijn vriend ook stukken bevredigender geweest, omdat hij me dan fysiek had kunnen verslaan.

Daarnaast ben ik me ervan bewust dat toegeven aan dat spannende moment een vrijwel onvermijdelijke keuze was. De zuigkracht van die intieme en heerlijke wereld was gewoonweg te groot. Ik kon er niet aan ontsnappen, al had ik het gewild. Ik denk dus niet dat wat ik heb gedaan mij tot een slecht en immoreel mens maakt.

Het verhaal van overspel is dus vergeven van tegenstellingen die schreeuwen om duiding. Die duiding probeer ik te verkrijgen op deze zoektocht, die voor mij dus niet zomaar een vrijblijvend pleziertje is. Het draait om meer dan wat lol trappen met begrippen en concepten. Mijn grip op de werkelijkheid hangt er vanaf. Ik wil me niet langer laten leiden door de terugtrekkende reflexen van schaamte die ik in mijn jeugd heb opgedaan, maar evenmin voel ik me thuis bij de onaangedane schoft. Geen van beide uitersten wil ik zijn, ik ben op zoek naar mijn eigen middenweg.

Dit zit in de tas

De paar sprekende voorbeelden die ik zojuist heb gegeven zijn bedoeld om vertrouwd te raken met de begrippen werkelijkheid en wereld. Tegelijk kan ik er meer uit opmaken, wat ik allemaal in mijn tas kan stoppen om mee te nemen om het verderop in mijn zoektocht nog te gebruiken. Samenvattend kan ik stellen dat de wereld die we hebben opgebouwd bepaalt hoe we de werkelijkheid om ons heen zien en waar we accenten leggen. Daarnaast maken we er zoveel mogelijk een gezamenlijke wereld van, zodat we onszelf in anderen kunnen herkennen en anderen zichzelf in ons. Wat we vanzelfsprekend fout vinden en wat goed ligt dan ook vrij duidelijk vast in een set regels die iedereen kent en begrijpt. Die set regels geldt echter alleen daar waar de consensus heerst.

Die gezamenlijke wereld doet de oplettende lezer misschien denken aan ‘het men’ van Heidegger, het stelsel van gemeenplaatsen die stilzwijgend worden aanvaard en die ons worden opgedrongen door ouders, vrienden en leraren. Dat is vrijwel precies wat ik hierboven heb beschreven, maar Heidegger gebruikt dat men met een ander doel en daarom is er een verschil. Hij wil, kort door de bocht, de weg naar authenticiteit schetsen. Authenticiteit kweek je volgens hem naarmate je meer afstand neemt tot het men. De algemene meningen moet je tot stof reduceren en je moet door het nihilisme heen voor je werkelijk kunt openstaan en werkelijk een eigen mening kunt krijgen. In mijn betoog speelt authenticiteit, althans voorlopig, echter helemaal geen rol. Die authenticiteit kan misschien wel worden beschreven in mijn termen, maar dat is niet mijn doel. Ik wijs er hier slechts op dat algemene en eigen opvattingen uit hetzelfde hout zijn gesneden door ze aan te duiden met hetzelfde woord: wereld. Die twee lopen in mijn ogen door elkaar heen, ze liggen in elkaars verlengde en kunnen niet zonder elkaar. Je hoeft de algemene wereld niet tot stof te reduceren. Je kunt daarentegen je eigen wereld naast en toch in samenspraak met die van anderen bouwen. We hebben dan ook gezien dat werelden op elkaar aansluiten, maar dat geen enkele wereld er precies hetzelfde uitziet.

Ook op het vlak van de moraal heb ik een paar ontdekkingen gedaan. De moraal staat voor de algemeen geldende en dus ook verplichtende regels binnen een maatschappelijke wereld, die betrekking hebben op waarden. Maar doordat ieder op persoonlijk vlak weer een verschillende wereld heeft, interpreteert iedereen die moraal weer net wat anders en past die ook met eigen nuances toe. Hierdoor ontstaat al klein onrecht. Dat wordt nog erger als er werelden van verschillende gemeenschappen of zelfs hele volken met elkaar in aanraking komen. Op dat moment wordt het in de dagelijkse praktijk heel onduidelijk welke regels je moet volgen. Op het snijvlak van werelden, waar je mensen tegenkomt met een radicaal andere werkelijkheid, blijk je het gewoon niet te redden met de vanzelfsprekende moraal uit je eigen wereld.

In het eerste hoofdstuk stelde ik dat ik me, ook al ligt die niet eenduidig vast in een onwankelbaar dictaat, verbonden voel met de moraal. Nu is dus gebleken waardoor dat komt. Dat komt doordat ik in een maatschappij ben opgegroeid met een bepaalde wereld en dus vanzelfsprekende regels die me vanaf mijn vroegste jeugd zijn ingeprent. Bij het construeren van mijn wereld moest ik er wel in meegaan en mijn eigen opvattingen daarop aanpassen om aansluiting te vinden bij mijn omgeving. Daardoor komen ze me nu zo natuurlijk voor dat ik er nauwelijks aan kan ontsnappen. Maar dat is dus niet het hele verhaal. Er bestaat blijkbaar een wirwar van persoonlijke en algemene werelden, met ieder hun eigen specifieke moraal, die allemaal subtiel dan wel radicaal anders zijn dan die van mij. Dat maakt het maken van morele keuzes tot een onontwarbare kluwe waar ik me in het dagelijks leven toch doorheen moet worstelen.

En als ik het zo beschrijf, dan vraag ik mij serieus af of ik me iets moet aantrekken van de moraal en of ik die vaste regels voor de tijd van dit verhaal niet gewoon overboord moet zetten. Moet ik geen afstand nemen van het men, de vaste regels tot stof reduceren en op zoek gaan naar wat voor mijzelf het juiste en het goede is? Dat moet ik doen, want het gevoel dat ik eerder heb aangeduid als een verbondenheid met de moraal is er nog wel degelijk. Met Charles Taylor zal ik dat definiëren als de wens of neiging om het goede te doen, wat dat goede dan ook maar mag wezen.

Dat goede of juiste speelt een rol in de interactie met mijn omgeving. Het draait om het moment dat ik aan de grens van mijn eigen wereld in aanraking komt met een andere, dan heb ik de keuze hoe ik met die situatie omga. Dan kan ik star vasthouden aan mijn eigen wereld, ongetwijfeld met een onoplosbaar conflict of onhoudbaar onrecht tot gevolg. Ik kan als een lafaard ruggengraatloos toegeven, waarmee ik mijn eigen wereld wegcijfer ten faveure van een andere. Of ben zo zeker van mezelf dat ik mijn eigen wereld in de waagschaal durf te stellen door de andere wereld te onderzoeken, waardoor ik misschien zelfs een kijkje krijg in een andere werkelijkheid. Op dat éne moment moet ik feilbaar besluiten wat het goede is. Houd ik mijn poot stijf of geef ik toe?

Maar daarbij zal ik me altijd realiseren dat mijn wereld slechts een constructie is, een projectie op mijn chaotische werkelijkheid en dat die projectie er net zo goed anders uit had kunnen zien. Hoe vertrouwd het allemaal ook is, het is geen vaststaande en algemeen geldende waarheid, zelfs mijn werkelijkheid is dat niet. Daarom is die andere wereld inherent gelijkwaardig. Het minste wat ik kan doen, voor ik misschien alsnog besluit om er met mijn stijve poot bovenop te trappen, is die gelijkwaardigheid erkennen.

Dit steek ik allemaal in mijn zak voor later gebruik. Voor nu is het vooral belangrijk dat het duidelijk is wat werelden zijn en hoe ze zich in grote lijnen verhouden tot de werkelijkheid. Die verhouding ontmaskert de moraal als een set regels vanuit één bepaalde wereld, waardoor ik die moraal niet meer kan vertrouwen. Voortaan jaag ik het goede of het juiste na. Alleen wordt dat meteen weer diffuus en arbitrair omdat het goede een keuze is die voor iedereen anders uitvalt en die afhankelijk is van het moment. Daarom zijn verdere stappen nodig en zal ik eens kijken wat er zich nog buiten die werelden ophoudt en hoe dat invloed heeft op mij. Want als we dat kunnen verkennen, dan, zo neem ik aan, gaan we die wereld zelf ook beter begrijpen. Wie weet werpt dat ook licht op dat ongrijpbare goede en op het moment waarop ik de keuze heb iets juist te doen.

Dit bericht werd geplaatst in Ontsnappen aan het atheïsme en getagged met , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s