Donderdag 18 januari. Nog 94 dagen tot de marathon van Londen
Het grootste deel van de dag heeft het gestormd, maar als ik van de paarden terugkom, tijd om te gaan rennen, is het vrijwel windstil. Dat is maar goed ook, want er moet snelheid ontwikkeld worden vandaag, en dat gaat beduidend minder goed tegen harde wind in.
Het schema vermeldt 4 maal 2 kilometer met een tempo van 3:49 per kilometer. En dat schema is nog van vorig jaar, dus eigenlijk moet het nog ietsje sneller. Wel neem ik mee in de berekeningen dat ik zojuist door de modder heb geploeterd en dat het griepje nog steeds aan mijn lichaam knaagt. Maar ik ga sowieso van leer trekken.
Daarom doe ik vandaag wel mijn nieuwe schoenen aan. Al bij de inleidende steigerungen voel ik dat ik daar veel soepeler op loop. Dat wordt genieten!
Toch start ik vrij voorzichtig. Na de eerste kilometer geeft mijn horloge aan dat ik er 3:53 over heb gedaan. In de tweede kilometer kom ik lekker in mijn ritme en die gaat dan ook in een keurige 3:43. Zo mag ik het zien.
Nu mag ik drie minuten uitpuffen. In die tijd kan ik precies de spoorbrug beklimmen, wat ik dan dus niet op snelheid hoef te doen. Als ik bijna boven ben merk ik op dat er een fietser me achterop komt. Het zal er om hangen of ze me gaat inhalen voordat ik weer versnel. En als ze dezelfde snelheid aanhoudt als ze nu heeft zal ze me niet kunnen bijhouden.
Het zou makkelijker zijn als ze nog achter me zit als de drie minuten voorbij zijn, maar ik ben er niet gerust op.
En jawel hoor, ze rijdt net een meter of twee voor me als ik weer het startsein krijg. Dus versnel ik tot precies haar tempo, want er is op de brug nauwelijks ruimte om in te halen. Hopelijk geef ik haar geen al te onveilig gevoel, het moet toch raar zijn om zo iemand achter je te aan te hebben.
Als de weg na de brug weer breder wordt ga ik haar alsnog voorbij. “Sorry, je gaat net ietsje te langzaam”, geef ik haar mee, om de spanning te breken. Dan dender ik de helling af, waarop ze me natuurlijk direct weer inhaalt. Fietsers hebben nu eenmaal meer voordeel van bergaf dan hardlopers.
Na de eerste kilometer blijkt dat ze een heel mooie springplank is geweest: 3:34. Bam! Die zit. Maar dat moet ik in de kilometer daarop bekopen. Ik snak naar het einde van de sprint, dat steeds als ik spiek op mijn horloge nog verder weg is dan ik hoop. En ik moet een verval slikken van bijna 20 seconden. Het wordt steeds duidelijker dat de topvorm er vandaag niet is.
De derde twee kilometer doe ik het rustiger aan, maar ook vlakker. Ik heb mijn lesje geleerd. 3:47 om 3:42. Fijn dat ik kan versnellen terwijl ik het toch moeilijk heb.
In mijn daaropvolgende pauze zie ik dat mijn hartslag nauwelijks omlaag gaat. Die blijft in het rood rond de 160, en ook dat is een teken dat ik niet helemaal fit ben. Normaal gesproken is mijn hartslag toch alweer ruim in het grijs als ik aan mijn volgende sprint moet beginnen.
Nog één keer aanzetten en dan is het gedaan. Ook die kilometers kom ik goed door met 3:46 en 3:49, terwijl ik op het laatst toch een brug moet beklimmen. En voor de allerlaatste honderd meter haal ik nog ergens een sprintje vandaan.
Ik ben uitgeteld en mijn linker been doet pijn. Het is een pijn die ik wel vaker heb en die altijd snel weer wegtrekt. Maar nu blijft hij langer hangen, zelfs tot nadat ik thuis mijn schoenen heb uitgetrokken. Maar blijf ik ervan overtuigd dat ik niet ziek ga worden.
Daar heb ik helemaal geen tijd voor! Nog maar 94 dagen tot Londen!