Koudestress en spijbelen

Maandag 26 februari. Wandelen en uit eten. Nog 55 dagen tot de marathon van Londen.

Rijden in de kouEen paar maanden geleden vond ik honderd kilometer per week nog een flinke afstand, die ik toen nog maar een paar keer had bereikt. Dat waren topweken, waarin ik veel lange afstanden maakte en waarna ik de kuiten ook echt wel voelde. Maar nu zie ik terloops dat ik afgelopen week ook weer de 100 heb gehaald. Alleen heb ik nu niets bijzonders gedaan en hebben mijn benen niets te klagen.

Dat betekent dat ik het volume nog wel wat kan opvoeren. Daar ben ik klaar voor, maar vandaag begin ik daar niet mee. Vandaag ga ik niet eens rennen. Nog geen stap.

Natuurlijk hebben we al wel onze kilometers op het paard achter de rug, al is het lang niet zoveel als we hier normaal gesproken rijden. In een week Eifel kan de kilometerstand voor het paardrijden met gemak oplopen tot rond de 120 kilometer. Maar dan zitten er ritten tussen van wel 30 tot 50 kilometer, en daar valt dit keer niet aan te denken. Daar is het veel te koud voor.

Vandaag laat de zon zich zelfs nauwelijks zien. Het sneeuwt en de wind is weer opgestoken. De weerapp belooft ons temperaturen die niet boven de -5 graden uitkomen en dat de gevoelstemperatuur bij -15 zal blijven steken.

Maar zo vreselijk blijkt het allemaal niet te zijn. De 6 lagen kleding op mijn bovenlijf houden de warmte goed vast. En als we de bossen in gaan en daar stukken kunnen draven is het eigenlijk best lekker. Twee reeën schieten voor ons over het pad. Het sneeuwt af en toe en soms schijnt de zon door de bomen.

Na ongeveer een uur begint de kou toch door mijn handschoenen heen te trekken. En dan is er al snel geen houden meer aan. Vrijwel het enige gevoel dat zich aan me voordoet is pijn in mijn vingers. Gelukkig kunnen we weer een lang stuk omhoog draven, zodat ik me op de weg moet concentreren om de best begaanbare stukken voor Sprettur uit te zoeken.

Maar het laatste stuk moeten we toch weer in stap door het open land, waar de wind vrij spel heeft. Dan voert het verlangen naar het warme huisje de absolute boventoon. Ik probeer mijn handen af te schermen van de wind, maar ik kan de teugels niet zomaar loslaten. De buff voor mijn gezicht is eigenlijk veel te dun. Maar hoe koud ik het ook heb, het is altijd nog erger dat Sprettur geschoren is. Dus als we eindelijk bij het huisje aankomen moeten we er eerst voor zorgen dat hij een deken om krijgt, zodat hij het tenminste lekker warm heeft. Want ponnies gaan altijd voor mensen.

Als dat dan ook voor elkaar is, de spullen zijn opgeruimd en de paarden staan te eten, mogen we eindelijk naar binnen, waar we onze handschoenen maar met moeite uit krijgen, mutsen af, jassen uit om de warmte toe te laten. Dan kunnen onze lichamen tijdens de lunch de koudestress van zich afzetten.

De afgelopen dagen ging het ook ongeveer zo. Dan ging ik na de lunch nog even verder opwarmen, waarna ik me langzaamaan ging klaarmaken voor het rennen. Maar dat doe ik dit keer niet. Vandaag nemen Miriam en ik het er van. We gaan samen wandelen door het besneeuwde bos om daarna schnitzel te eten in Der Schwarzer Mann, een zeer typisch Duitse uitspanning bij een klein wintersportgebied. Mag het een keer? We hebben toch immers vakantie!?

Dit bericht werd geplaatst in Als ik over rennen schrijf, De weg naar Londen 2018. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s