Woensdag 28 maart. Rustdag. Nog 25 dagen tot de marathon van Londen.
Zoals ik vorige week al had beloofd heb ik vandaag een goed gesprek met Ron, de fysiotherapeut die mijn benen masseert.
Mijn kuiten zijn verrassend soepel. Meestal moet ik wel wat pijn verbijten als hij ze losmaakt, maar vandaag is er weinig aan de hand. Alleen als hij bij de popliteus in mijn linker knieholte komt, het plekje waar Pepijn een paar weken geleden zo’n plezier mee had, voel ik me ongemakkelijk. Maar Ron heeft daar verder geen aandacht voor. Want het doet maar heel weinig bij het lopen, zo vertrouwt hij me toe.
Bovendien heeft hij er geen tijd voor, want ik heb hem gevraagd om ook nog mijn schenen te behandelen.
Mijn schenen zijn heel andere koek dan mijn kuiten. Hoe hoger hij komt hoe meer pijn het doet. En als hij bijna bij mijn knie is aangekomen kan ik een zucht niet inhouden. ‘Welkom bij de scheenbeenmassage’, glimlacht Ron.
Voor hij begon heb ik hem verteld van de soort van zenuwpijn die me vorige week parten speelde. Die is nu gelukkig een stuk minder geworden, maar soms speelt hij toch nog op. En Ron is de aangewezen persoon om me hierover gerust te stellen. Dat doet hij terwijl hij zich uitleeft op mijn linker scheen.
Hij vertelt over het fibulakopje. Als dat een beetje vast komt te zitten veroorzaakt het die pijn waar ik het over had. Dat komt regelmatig voor bij hardlopers. Daar hoef ik me geen zorgen over te maken, zolang het maar wegtrekt en niet nog dagen aanhoudt. Als dat wel zo is, dan moet ik aan de bel trekken en maakt hij het kopje persoonlijk weer los.
Het komt erop neer dat er weinig aan de hand is en dat ik gewoon door kan lopen. En dat is eigenlijk alles wat ik van hem wil horen. Het is normaal, het gaat voorbij, ga maar gewoon verder waar je mee bezig was.
Dat laat ik me natuurlijk geen twee keer zeggen.